Terug
Gepubliceerd op 05/01/2022

2021_DEP_00386 - Wijziging van de rechtspositieregeling van 21 januari 2021 - Bekrachtiging

Deputatie
do 01/07/2021 - 09:30 Deputatiezaal
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Carina Van Cauter, Gouverneur - Voorzitter; Kurt Moens, Gedeputeerde; Leentje Grillaert, Gedeputeerde; Riet Gillis, Gedeputeerde; An Vervliet, Gedeputeerde; Steven Ghysens

Secretaris

Steven Ghysens

Voorzitter

Kurt Moens, Gedeputeerde
2021_DEP_00386 - Wijziging van de rechtspositieregeling van 21 januari 2021 - Bekrachtiging 2021_DEP_00386 - Wijziging van de rechtspositieregeling van 21 januari 2021 - Bekrachtiging

Motivering

Motivering

Het besluit van de Vlaamse regering van 12 maart 2021 (B.S. 14 april; hierna 'BVR') voorziet in eerste instantie in een aantal maatregelen welke verband houden met de pandemie veroorzaakt door COVID-19. Een aantal van deze bepalingen zijn zonder meer dwingend en dus rechtstreeks van toepassing.

Het betreft o.m. de gelijkschakeling van periodes van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht ten gevolge van de pandemie voor de berekening van de administratieve anciënniteiten, het meetellen als werkelijke dienst, de berekening van de eindejaarstoelage en de berekening van het recht op jaarlijkse vakantiedagen. 

Verder wordt het corona ouderschapsverlof gelijkgesteld met het ouderschapsverlof.

Het BVR voorziet tevens in een recht op verlof voor het statutaire personeelslid in specifieke situaties die zich kunnen voordoen ingevolge de pandemie veroorzaakt door COVID-19. Het recht op verlof voorziet daarbij in een betaling van het salaris aan 80% van een begrensd brutobedrag. Dit verlof, dat als dienstactiviteit wordt beschouwd, is volledig gelijkgesteld voor het recht op vakantiedagen en de berekening van de eindejaarstoelage. Het bestuur is ingevolge het BVR dus niet langer verplicht om dienstvrijstelling te verlenen aan het statutaire personeelslid dat verplicht in quarantaine moet gaan maar niet kan telewerken. Deze laatste bepaling heeft geen terugwerking en gaat ten vroegste in op 24 april 2021.

Het besluit van de deputatie van 29 oktober 2020 dat voorheen dienstvrijstelling verleende bij quarantaine zal met ingang van 1 juli 2021 worden ingetrokken. Vanaf die datum kan het statutaire personeelslid een beroep doen op het recht op verlof zoals omschreven in het BVR.

Alhoewel de bovenstaande regelingen vanuit het BVR rechtstreeks afdwingbaar zijn, is het om redenen van rechtszekerheid aanbevolen deze op te nemen in de lokale rechtspositieregeling (hierna 'RPR').

 Voor wat betreft de maatregelen die kunnen worden ingezet ter bevordering van de fietsmobiliteit wordt nog afgewacht. Er zijn hieromtrent nog een aantal onduidelijkheden die moeten worden uitgeklaard. Zeker voor wat betreft de concrete uitwerking die in overeenstemming moet zijn met alle wettelijke, fiscale en sociaalrechtelijke bepalingen.

 Het BVR voorziet verder in een opvangverlof voor adoptie en pleegvoogdij voor het statutaire personeelslid. Het bestuur koos er indertijd reeds voor om het adoptieverlof, zoals dat van toepassing was op het contractuele personeel, uit te breiden naar het statutaire personeel met dien verstande dat in dat geval het statutaire personeelslid zijn salaris werd doorbetaald. Daardoor wijzigt er in wezen niets aan de toepassing. Het opvangverlof voor pleegvoogdij blijft ook verder voorzien voor het contractuele personeel, ook al is daartoe geen verplichting opgelegd door de hogere regelgeving.

Inzake pleegzorgverlof en pleegouderverlof werden de regels die golden voor het contractuele personeel ook reeds toegepast voor het statutaire personeel. Om de gelijkheid tussen beide zoveel als mogelijk te bewerkstelligen zal evenwel voortaan het statutaire personeelslid niet het volledige salaris meer ontvangen maar zoals voorzien in het BVR 82% van het brutosalaris.

Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om in de huidige RPR een aantal tekstverduidelijkingen aan te brengen (in overeenstemming met de praktijk) of materiële vergissingen recht te zetten.

Feitelijke en juridische gronden

Provinciedecreet van 9 december 2005.

Besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Besluit van de Vlaamse Regering van 12 maart 2021 houdende maatregelen ten gevolge van de pandemie veroorzaakt door COVID-19 en tot wijziging van de minimale voorwaarden voor de rechtspositieregeling van het personeel van de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de provincies.

Besluit van de deputatie van 21 januari 2021 houdende de vaststelling van de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel.

Advies van het managementteam van 29 april 2021.

Protocol van het Bijzonder Onderhandelingscomité van 28 juni 2021.

Besluit

De deputatie beslist:

Artikel 1

In de rechtspositieregeling van 21 januari 2021, zoals vastgesteld bij besluit van de deputatie van die datum, worden volgende wijzigingen aangebracht:

1°.    In artikel 13 §3 wordt de volgende zin toegevoegd:

"Als er meerdere gegadigden zijn vindt minstens een sollicitatiegesprek plaats met een leidinggevende van het departement/directie/ onderwijsinstelling en een personeelslid van het departement Personeel. Er wordt geen wervingsreserveaangelegd."

2°.    In artikel 24 wordt volgende zin toegevoegd:

            “Een interne verschuiving van een niet-leidinggevende naar een leidinggevende functie is niet mogelijk.”

3°.    In artikel 29 wordt het laatste gedachtestreepje met de bijhorende tekst geschrapt en verplaatst naar artikel 30, waar het 

        wordt ingevoegd na het vijfde gedachtestreepje.

4°.    In artikel 30 wordt na het vijfde gedachtestreepje volgende tekst ingevoegd:

        - indien het gaat om een leidinggevende functie dient het personeelslid geschikt of geschikt met werkpunten bevonden te worden in een assessment.

5°.     In artikel 37 §1 wordt het woord “prestaties” geschrapt.

6°.     In artikel 45 wordt §1 vervangen als volgt:

        §1. De kandidaten worden van het verloop van de selectieproeven, inclusief eventueel assessment of voorselectie, op de hoogte gebracht.
            De kandidaten worden ten minste 7 kalenderdagen op voorhand geïnformeerd over de datum waarop de eerste selectieproef wordt afgenomen.

7°.    In artikel 55 worden de woorden “betrekking van de personeelsformatie” vervangen door het woord “arbeidsplaats”.

8°.    In artikel 64 §2 worden de woorden ‘per selectiestap’ in de eerste zin geschrapt.

        In de tabel ‘Regels’ wordt punt 3 als volgt vervangen:

        3. per selectiestap zijn ten minste de helft van de deskundigen extern aan het eigen bestuur

9°.    Artikel 73 wordt vervangen als volgt:

    

Artikel 73: jobstudenten en seizoens-personeel

§1.Een jobstudent kan, op voorwaarde dat hij/zij gunstig geëvalueerd werd voor dezelfde functie, de daaropvolgende keer opnieuw als jobstudent in dienst komen. In dat geval heeft hij/zij voorrang op de wervingsreserve.

§2. Een seizoenspersoneelslid kan, op voorwaarde dat hij/zij gunstig geëvalueerd werd voor dezelfde functie, de daaropvolgende keer opnieuw als seizoenspersoneelslid in dienst komen. In dat geval heeft het voorrang op de wervingsreserve.

        

10°.     Artikel 76 wordt vervangen als volgt:

Artikel 76:

behoud van statuut bij aanstelling

Indien de laureaat die aangesteld wordt een intern statutair personeelslid is, dan gebeurt de aanstelling in de vacante betrekking met behoud van zijn statuut.

Het behoud van statuut geldt dus enkel bij een definitief openstaande statutaire of contractuele arbeidsplaats binnen het personeelsbehoefteplan en geldt niet wanneer de functie van tijdelijke aard is zoals bij o.m.:

  • een tewerkstelling in het kader van een project of een projectenpool;
  • een tewerkstelling in een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur met ontbindend beding;
  • een tewerkstelling in het kader van een vervangingsovereenkomst;
  • een tewerkstelling voor bepaalde duur of voor een bepaald werk;

    

11°.    In artikel 92 wordt een §3 ingevoegd die luidt als volgt:

          §3.De periodes die de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening erkent als tijdelijke werkloosheid wegens overmacht ten gevolge van de pandemie,

 veroorzaakt door COVID-19, tellen mee voor de berekening van de administratieve anciënniteiten.

12°    In artikel 299 wordt een tweede lid ingevoegd dat luidt als volgt:

         De periodes die de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening erkent als tijdelijke werkloosheid wegens overmacht ten gevolge van de pandemie, veroorzaakt door COVID-19,                  tellen mee als werkelijke dienst.

13°.    In artikel 306 wordt het woord ‘graad’ vervangen door het woord ‘rang’.

14°.    In artikel 338 wordt §3 vervangen door wat volgt:

            §3.Op voorwaarde dat het personeelslid tijdens de referentieperiode titularis was van een betrekking met volledige prestaties of onvolledige prestaties,

 worden volgende periodes gelijkgesteld met periodes waarvoor het personeelslid het salaris volledig heeft  ontvangen:

  • het bevallingsverlof  in toepassing van de Arbeidswet van 16 maart 1971;
  • het ouderschapsverlof;
  • de periodes van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht ten gevolge van de pandemie veroorzaakt door COVID-19.

15°.     In artikel 430 wordt een §6 toegevoegd die luidt als volgt:

            §6. De periodes die de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening erkent als tijdelijke werkloosheid wegens overmacht ten gevolge van de pandemie,

             veroorzaakt door  COVID-19, tellen mee als periode met recht op salaris die recht geeft op jaarlijkse vakantiedagen.

16° In artikel 450 §1 wordt het vijfde lid vervangen door wat volgt:

        De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld als het opgenomen kind aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

  1. het heeft een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66%;
  2. het heeft een aandoening die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving over de kinderbijslag;
  3. het heeft een aandoening die tot gevolg heeft dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving over de kinderbijslag.

        In artikel 450 §3 wordt het laatste en derde lid geschrapt.


17°    Artikel 454 wordt vervangen door wat volgt:

Artikel 454:

Opvangverlof voor pleegvoogdij

§1.Het personeelslid krijgt op zijn verzoek opvangverlof als een minderjarig kind in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op pleegvoogdij.

Het opvangverlof met het oog op pleegvoogdij bedraagt maximum zes weken per personeelslid. De maximumduur van het opvangverlof wordt met twee weken per personeelslid verlengd bij de gelijktijdige opvang van meerdere minderjarige kinderen.

Het opvangverlof voor pleegvoogdij van zes weken per pleegvoogd wordt als volgt opgetrokken voor de beide pleegvoogden samen:

  1. met één week vanaf 1 januari 2019;
  2. met twee weken vanaf uiterlijk 1 januari 2021;
  3. met drie weken vanaf uiterlijk 1 januari 2023;
  4. met vier weken vanaf uiterlijk 1 januari 2025;
  5. met vijf weken vanaf uiterlijk 1 januari 2027.

In geval van twee pleegvoogden worden deze bijkomende weken onderling tussen hen verdeeld.

De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld  als het opgenomen kind aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

  1. het heeft een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66%;
  2. het heeft een aandoening die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving over de kinderbijslag;
  3. het heeft een aandoening die tot gevolg heeft dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving over de kinderbijslag.

Als slechts één van de samenwonende partners de pleegvoogdij uitoefent kan alleen die persoon het verlof genieten.

§2.Het opvangverlof moet opgenomen worden in een aaneengesloten periode.

Indien het personeelslid ervoor kiest om niet het toegestane maximum aantal weken opvangverlof voor pleegvoogdij op te nemen, dient het verlof ten minste een week of een veelvoud van een week te bedragen.

§3.De uitoefening van het recht op opvangverlof moet een aanvang nemen binnen de twee maanden die volgen op de inschrijving van het kind als lid van het gezin van de werknemer.


18°. Artikel 460 wordt vervangen door wat volgt:

Artikel 460: salaris statutair personeel

Tijdens het pleegzorgverlof heeft het statutaire personeelslid recht op 82% van zijn brutosalaris.


19°.     Artikel 464 wordt vervangen door wat volgt:

Artikel 464: salaris statutair personeel

Tijdens de eerste drie dagen van het pleegouderverlof behoudt het statutaire personeelslid het recht op zijn volledige salaris. Vanaf de vierde dag heeft het personeelslid recht op 82% van het brutosalaris.


20° In artikel 529 §3 wordt het eerste lid vervangen als volgt:

         Het personeelslid kan, voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte, de         uitvoering van de arbeidsovereenkomst volledig schorsen voor een duur van één week, aansluitend verlengbaar met één week.

        In hetzelfde artikel wordt §4 geschrapt.


21°    In Hoofdstuk 5.4.12: dienstvrijstellingen wordt een artikel 561bis toegevoegd dat luidt als volgt:

Artikel 561bis: Andere dienst-vrijstellingen

§1.De deputatie kan beslissen om bijkomende dienstvrijstellingen toe te staan. 

§2.Indien de aanwezigheid van een personeelslid, omwille van uitzonderlijke omstandigheden, niet verenigbaar is met de goede werking van de dienst, kan het hoofd van personeel, als bewarende maatregel, beslissen om een individuele dienstvrijstelling toe te staan.


22°.    In deel 5 Arbeidsvoorwaarden wordt een hoofdstuk 5.4.17 ingevoegd waarvan de tekst luidt als volgt:

Hoofdstuk 5.4.17: verlof in het kader van de pandemie veroorzaakt door COVID-19 

Artikel 571 bis: wat en voor wie?  

 §1.Het statutaire personeelslid dat niet kan telewerken, ook niet in een andere gepaste functie, en waar geen oplossing kan worden gevonden door overuren of andere vormen van verlof op te nemen, heeft recht op verlof: 

  1. als een minderjarig kind dat met hem samenwoont ofwel niet naar zijn kinderdagverblijf, ofwel niet naar school kan gaan, omdat het kinderdagverblijf, de klas of de school waarvan het deel uitmaakt wordt gesloten als gevolg van een maatregel om de verspreiding van COVID-19 te beperken; 
  2. als het een kind met een handicap ten laste heeft, ongeacht de leeftijd van dat kind, en dat kind niet naar een centrum voor opvang van personen met een handicap kan gaan, omdat dat centrum wordt gesloten als gevolg van een maatregel om de verspreiding van COVID-19 te beperken; 
  3. als het een quarantainevoorschrift voorlegt waardoor het personeelslid zich niet naar zijn werkplek kan begeven gedurende een bepaalde periode. 

§2.Het recht op verlof, vermeld in §1, geldt voor de duur van de periode dat het kind niet terug naar het kinderdagverblijf, de school of het centrum voor opvang van personen met een handicap kan gaan, of voor de duur van het quarantainevoorschrift.

 

Artikel 571 ter: voorwaarden

 Om van dat recht gebruik te kunnen maken moet het statutaire personeelslid: 

  1. het bestuur onmiddellijk op de hoogte brengen;
  2. met toepassing van artikel 571 bis §1 ,1° en 2°, het bestuur een attest bezorgen van het kinderdagverblijf, de school of het centrum voor opvang van de persoon met een handicap waarin de sluiting bevestigd wordt en de periode waarvoor deze sluiting van toepassing is;
  3. met toepassing van artikel 571 bis §1, 3° een quarantainegetuigschrift bezorgen.

 

Artikel 571 quater: bezoldiging en gevolgen

§1.Het statutaire personeelslid heeft tijdens het verlof recht op een verloning die gelijk is aan 80% van het brutosalaris. Het brutosalaris dat als basis dient voor de berekening wordt beperkt tot 21 000 EUR bruto tegen 100% op jaarbasis en wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.

§2.Het personeelslid bevindt zich gedurende de periode van verlof in dienstactiviteit en deze periode telt mee als werkelijke dienst.

Artikel 571 quinquis: contractueel personeel

§1.Het contractuele personeelslid dat zich in de situatie en voorwaarden bevindt zoals beschreven in artikel 571 bis §1, kan voor de duur van de periode zoals vermeld in artikel 571 bis §2, en voor zover erkend door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, beroep doen op tijdelijke werkloosheid wegens overmacht ten gevolge van de pandemie veroorzaakt door COVID-19.

 §2.Het contractuele personeelslid wordt niet bezoldigd maar ontvangt werkloosheidsuitkeringen.

 


23° In de bijlage II transitoire salarisschalen wordt de schaal 165 vervangen door wat volgt

Salarisschalen

165

Minimum

21 520,60

Maximum

36 600,79

 

 

0

21 520,60

1

22 002,40

2

22484,20

3

22 966,00

4

22 966,00

5

22484,20

6

22 484,20

7

24 801,13

8

26 255,29

9

27 195,79

10

27 195,79

11

28 136,29

12

28 136,29

13

29 076,79

14

29 076,79

15

30 017,29

16

30 017,29

17

30 957,79

18

30 957,79

19

31 898,29

20

31 898,29

21

32 838,79

22

32 838,79

23

33 779,29

24

33 779,29

25

34 719,79

26

34 719,79

27 t.e.m. 35

35 660,29

36

36 600,79



Artikel 2

De gecoördineerde versie van het besluit van de Deputatie van 21 januari 2021 en het besluit van heden wordt vastgesteld en opgenomen als bijlage bij dit besluit en maakt er integraal deel van uit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2021 behoudens voor wat betreft de bepalingen waarbij het Besluit van de Vlaamse regering van 12 maart 2021 uitdrukkelijk in een andere datum heeft voorzien.