Een aantal aanpassingen zijn het gevolg van wijzigingen in de hogere regelgeving waaraan het rechtspositiebesluit zich moet aligneren:
Om de aantrekkelijkheid van het bestuur als werkgever te verhogen is verder gekozen om in te grijpen op de meerekenbaarheid van de voorgaande diensten. Tot op heden was de overname van anciënniteit uit de privésector of als zelfstandige beperkt tot maximaal 12 jaar. Dit leidt ertoe dat kandidaten afhaken om in dienst te treden of dat personeelsleden het bestuur verlaten om, aan betere voorwaarden, ergens anders aan de slag te gaan. Het wegwerken van de beperking bij de valorisatie van eerder opgedane beroepservaring biedt een concurrentieel voordeel en leidt er niet alleen toe dat er meer kandidaten worden aangetrokken maar is tevens een belangrijk element bij retentie van de huidige medewerkers.
Het beleidsvoorstel bestaat er dan ook in om de diensten gepresteerd in de privésector en/of als zelfstandige onbeperkt te laten meetellen bij de valorisatie van de geldelijke anciënniteit.
Inzake schaalanciënniteit opgebouwd bij een openbaar bestuur wordt deze verworven in een hogere rang meegerekend bij de indiensttreding in een functie van een lagere rang.
Verder werd uitvoering gegeven aan het besluit van deputatie van 23 september 2021 inzake de valorisatie van de diensten als vrijwillige brandweer.
De resterende wijzigingen hebben te maken met verduidelijking van de tekst, actualisatie (bv. van bedragen), toepassing in de praktijk en materiële rechtzetting, zoals bijvoorbeeld:
• actualisatie van de bedragen die vermeld staan in de regeling rond het scholingsbeding en inzake dienstverplaatsingen met de wagen;
• rechtzetting van de samenstelling van de Beroepscommissie Evaluatie vanuit de praktijk;
• materiële rechtzetting door vervangen van de gebruikte terminologie: leeractie i.p.v. ontwikkelactie;
• schrappen van de permanente gevarentoelage voor enkele functies (praktijk);
• ...
Provinciedecreet van 9 december 2005.
Koninklijk besluit van 20 juli 2021 houdende uitvoering van artikel 100ter, § 3, tweede lid, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
Besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Besluit van de Vlaamse Regering van 12 maart 2021 houdende maatregelen ten gevolge van de pandemie veroorzaakt door COVID-19 en tot wijziging van de minimale voorwaarden voor de rechtspositieregeling van het personeel van de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de provincies zoals gewijzigd bij Besluit van de Vlaamse Regering van 28 januari 2022.
Besluit van de Vlaamse Regering van 24 september 2021 tot wijziging van artikel 136 en 209 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en artikel 99 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 2010 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en het mandaatstelsel van het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en houdende de minimale voorwaarden voor sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsgroepen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Principieel goedgekeurd ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering van 28 januari 2022 tot wijziging van artikel 135 en artikel 209 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretarissen de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en artikel 98 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 2010 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en het mandaatstelsel van het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en houdende de minimale voorwaarden voor sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsgroepen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Besluit van de deputatie van 21 januari 2021 houdende de vaststelling van de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel met latere wijzigingen.
Besluit van de deputatie van 23 september 2021 betreffende de valorisatie van de diensten als vrijwillige brandweer.
Gunstig advies van het managementteam van 24 februari 2022.
Het protocol van de onderhandelingen met de vakorganisaties van 28 maart 2022.
In de rechtspositieregeling van 21 januari 2021, zoals vastgesteld bij besluit van die datum en gewijzigd en gecoördineerd bij besluit van de Deputatie van 1 juli 2021, worden volgende wijzigingen aangebracht:
Artikel 302bis: Valorisatie diensten als vrijwillige brandweer | In afwijking van artikel 301, §3 wordt de geldelijke anciënniteit van het personeelslid dat voordien als vrijwillige brandweer was tewerkgesteld berekend ten belope van één jaar anciënniteit voor 180 prestatie-uren, buiten de wachtdiensten in de kazerne. Met dien verstande dat er niet meer dan één jaar anciënniteit meegerekend kan worden per periode van 12 opeenvolgende maanden. |
10. In artikel 305 wordt een §3 toegevoegd dat luidt als volgt:
“§3.Voor het reeds in dienst zijnde personeel dat, naar aanleiding van een wijziging van de voorwaarden, bijkomende diensten kan laten valoriseren, geldt de ingangsdatum van het desbetreffende besluit als ingangsdatum van de valorisatie voor het indienen van de nodige attesten gelden dezelfde termijnen als vermeld in §2.”
11. Artikel 306 wordt vervangen als volgt:
Artikel 306: behoud van anciënniteit bij nieuwe aanstelling | Personeelsleden die een nieuwe aanstelling krijgen bij het bestuur, behouden hun verworven geldelijke anciënniteit. Indien zij opnieuw aangesteld worden in dezelfde of een lagere rang bij het bestuur, behouden zij hun totale geldelijke en schaalanciënniteit. |
12. In artikel 337 §1 wordt het zinsgedeelte ‘, met dien verstande dat de eindejaarstoelage nooit meer mag bedragen dan een twaalfde van het jaarsalaris,” geschrapt.
13. In artikel 337 §2, 2° wordt het cijfer “2,5” vervangen door “3,6”.
14. In artikel 338 §3 wordt in de opsomming volgende zin toegevoegd:
“het omstandigheidsverlof naar aanleiding van een gebeurtenis zoals vermeld in artikel 491, §1, 2.”
15. In artikel 350, tweede lid wordt het woord “ontwikkelacties” vervangen door “leeracties”.
16. In artikel 362 §1 worden in de opsomming de functies “muskusrattenbestrijder (rang Dv) en pedagogisch coördinator
(brandweeropleiding) (rang Av) geschrapt en wordt in de vermelding van de rang bij de functie van opleidingsdirecteur “Ax”
vervangen door “Ay”.
17. In artikel 371 §2 wordt in de opsomming het woord “ontwikkelacties” vervangen door “leeracties”.
18. In artikel 374 §1 wordt het bedrag “0,3647 EUR” vervangen door “0,3669 EUR” en de data “1 juli 2020 – 30 juni 2021” door “1 juli 2021 – 30 juni 2022”.
19. In artikel 491 §1, 2 wordt de tekst "10 werkdagen" in de rechterkolom vervangen door wat volgt:
te nemen binnen de 4 maanden nà de bevalling
20. In artikel 491 §1 wordt punt 3 van de tabel vervangen door wat volgt:
| 10 werkdagen te nemen binnen het jaar na het overlijden |
21. In artikel 491§1 worden na punt 3 van de tabel de punten 3/1, 3/2 en 3/3 toegevoegd die luiden als volgt:
3/1 Overlijden van de vader, moeder, stiefvader, stiefmoeder, schoonzoon of schoondochter van het personeelslid, de samenwonende of huwelijkspartner: | 4 werkdagen te nemen binnen het jaar na het overlijden |
3/2 Overlijden van de pleegvader of pleegmoeder van het personeelslid in het kader van langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden: | 4 werkdagen te nemen binnen het jaar na het overlijden |
3/3 Overlijden van een pleegkind in het kader van kortdurende pleegzorg op het moment van het overlijden:
| 1 werkdag te nemen tussen de dag van overlijden en de begrafenis |
22. Artikel 493 wordt vervangen door wat volgt:
Artikel 493: definitie langdurige en kortdurende pleegzorg | Langdurige pleegzorg: de pleegzorg waarbij het kind is ingeschreven als deel uitmakend van het gezin van het personeelslid in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn verblijfplaats heeft. Kortdurende pleegzorg: alle vormen van pleegzorg die niet voldoen aan de voorwaarden van langdurige pleegzorg, vermeld in het eerste lid van dit artikel. |
23. Artikel 494 wordt vervangen door wat volgt:
Artikel 494: salaris | Het omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit en is in alle gevallen bezoldigd, met uitzondering van het omstandigheidsverlof voor een gebeurtenis als vermeld in artikel 491, §1, 2 (geboorteverlof). Daarvoor geldt de volgende regeling:
|
24. In artikel 541 wordt de opsomming vervangen als volgt:
25. In artikel 542 worden in de titel van het artikel de woorden “ geen cumulatie” vervangen door het woord “combinatie”.
26. In artikel 542 wordt §1 vervangen als volgt:
“§1.Voor dezelfde zorgbehoevende persoon is combinatie mogelijk van een volledige onderbreking met een vermindering van prestaties maar beperkt tot het equivalent van 3 maanden volledige onderbreking.”
27. Artikel 571bis wordt vervangen als volgt:
Artikel 571 bis: wat en voor wie? | §1.Het statutaire personeelslid dat niet kan telewerken, ook niet in een andere gepaste functie, en waar geen oplossing kan worden gevonden door overuren of andere vormen van verlof op te nemen, heeft recht op verlof:
§2.Het recht op verlof, vermeld in §1 2°, geldt voor de duur van het quarantainevoorschrift. |
28. Artikel 571ter wordt vervangen als volgt:
Artikel 571 ter: Voorwaarden quarantaineverlof | Om van dat recht zoals vermeld in artikel 571 bis §1, 2° gebruik te kunnen maken moet het statutaire personeelslid:
|
De gecoördineerde versie van het besluit van de Deputatie van 21 januari 2021 en het besluit van heden wordt vastgesteld en opgenomen als bijlage bij dit besluit en maakt er integraal deel van uit.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2022.