Vraag gericht aan (gouverneur / deputatie / beide):
deputatie
Duiding provinciaal belang van de vraag:
proviciniaal subsidiereglement
Concrete vraag:
Met de subsidie voor de aankoop van natuurgebieden wil de deputatie ecologisch waardevolle natuurgebieden beschermen en de achteruitgang van de Oost-Vlaamse biodiversiteit tegengaan.
Nu gelden er volgende aanvraagcriteria waaraan voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor subsidies:
Subsidiecriteria:
Om in aanmerking te komen voor subsidie moet aan de volgende criteria zijn voldaan:
Bedrag van de subsidie en modaliteiten van uitbetaling:
De provinciale subsidie bedraagt 20 % van het bedrag van de aankoopprijs zoals die voorkomt in de aankoopakte, inclusief de aktekosten en de verkooprechten.
Voor gronden die een bijdrage leveren aan de klimaatdoelstellingen via koolstofopslag (bosontwikkeling, ontwikkelen van waterrijk gebied door vernatting, ontwikkelen van soortenrijk permanent grasland, behoud veenbodems, ...) wordt een subsidie van 50% toegekend op het bedrag van de aankoopprijs zoals die voorkomt in de aankoopakte, inclusief de aktekosten en de verkooprechten.
Wanneer er voor dezelfde gronden ook een toelage bekomen wordt van Europa, Vlaams Gewest of lokale besturen, mag de gezamenlijke toelage nooit de grens van 95% van de totale aankoopprijs (inclusief de aktekosten en verkooprechten) overstijgen.
ln ieder geval dient de betrokken natuurvereniging minstens 5% van de totale aankoopprijs zelf bij te dragen.
Mijn vragen aan de deputatie zijn:
1. Volgens aanvraagcriteria puntje 1 komen enkel erkende terreinbeherende verenigingen van een bepaalde grootte en activiteit in aanmerking voor deze subsidie. In de praktijk zijn er maar twee erkende terreinbeherende verenigingen die daarom van deze subsidie gebruik kunnen maken, namelijk vzw Natuurpunt en vzw Durme. In 2014 werden er op Vlaams niveau stappen gezet richting een gelijk speelveld inzake natuurbeheer. Erkende terreinbeherende verenigingen, overheden, particulieren, … allemaal kregen ze dezelfde rechten en plichten, toegang tot subsidies, … Op het werkveld wordt deze evolutie door alle actoren, enkele jaren later, als zeer gunstig geëvalueerd.
Mijn vraag: is deze beperking tot de erkende terreinbeherende verenigingen geen oneerlijke concurrentie ten opzicht van private en andere actoren? Schendt dit daarom niet het gelijkheidsbeginsel? En gaat dit niet in tegen de stappen die er op Vlaamse niveau genomen zijn om een gelijk speelveld te creëren inzake natuurbeheer?
2. Indien een erkende terreinbeherende vereniging de provinciale subsidie combineert met lokale, Vlaamse en Europese subsidies kan deze tot 95% van de aankoopkost gesubsidieerd zien. Is dit geen oneerlijke concurrentie ten opzichte van private actoren die in minder mate van subsidies gebruik kunnen maken?