Eerst volgt een algemene toelichting omtrent de bevoegdheid en juridische context en vervolgens een opsomming van de wijzigingen.
1. Bevoegdheid
Artikel 105 van de provinciewet stelt dat de provincie het pensioenreglement van de gedeputeerden bepaalt. Dit principe wordt hernomen in artikel 68 van het provinciedecreet. Buiten de door dwingende wetgeving opgelegde bepalingen, is het bestuur vrij om deze regeling uit te werken. In het verleden werd binnen VVP de princiepsbeslissing genomen om het statuut van de gedeputeerden, waar er beleidsmarge is, af te stemmen op dat van de Vlaamse volksvertegenwoordigers conform de intentie van de decreetgever.
2. Juridische context
Er bestaat vandaag per provincie een apart provinciaal pensioenreglement voor de gedeputeerden. De oorspronkelijke provinciewet van 30 april 1836 stipuleerde namelijk uitdrukkelijk dat elke provincie gehouden is om dergelijk reglement op te maken. Dit werd opnieuw bevestigd in artikel 68 van het provinciedecreet. Voornoemd reglement voor provinciebestuur Oost-Vlaanderen dateert van 17 juni 1975 en werd het laatst aangepast via provincieraadsbesluit van 13 november 2002. Deze versie is dan ook verouderd.
Het provinciebestuur heeft de autonomie om het eigen pensioenreglement aan te passen, echter steeds binnen het kader dat door de hogere wetgeving rond pensioenen wordt opgelegd. Deze is in België de laatste jaren sterk geëvolueerd. De voornaamste wetswijzigingen rond pensioenen die ook op de gedeputeerden van toepassing zijn, zijn de volgende :
In het verleden werd binnen de vereniging van Vlaamse provincies (VVP) de princiepsbeslissing genomen om het statuut van de gedeputeerde af te stemmen op dat van de Vlaamse volksvertegenwoordigers. De pensioenregeling van het Vlaams Parlement werd geactualiseerd op 19 april 2024.
Verder dient rekening te worden gehouden met het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2018 houdende het statuut van de provinciale mandataris, waarin bepaald werd dat de uittredingsvergoeding voor de nieuwe mandaten vanaf 3 december 2018 gebaseerd is op de regeling van de lokale besturen.
Tenslotte speelt ook de wet Wijninckx van 5 augustus 1978 die bepaalt dat de pensioenen en tegemoetkomingen toegekend krachtens het pensioenreglement, onderworpen zijn aan de cumulregels die gelden voor de pensioenen ten laste van de schatkist en/of aan de wettelijke beschikkingen waaraan zij alleen onderworpen zijn.
3. Overzicht van de wijzigingen
Hieronder volgt een overzicht van de wijzigingen aan het reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen, uittredingsvergoeding en vergoeding bij overlijden. Een artikelsgewijze toelichting wordt als bijlage gevoegd bij dit besluit.
3.1. Rustpensioen
De pensioenleeftijd wordt op basis van hogere regelgeving opgetrokken van 55 naar 62 jaar (met overgangsmaatregelen).
Artikel 89 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen bepaalt dat in afwijking van de normale regeling, de pensioenleeftijd wordt vastgesteld op 62 jaar voor mandaten verworven vanaf 15 oktober 2012. Dit ongeacht de duur van de loopbaan. Dit is een verhoging van de pensioenleeftijd ten opzichte van het vorige reglement.
Deze wet voorziet eveneens in een overgangsmaatregel voor gedeputeerden die al 55 jaar waren op 14 oktober 2012 of op dat moment al 20 jaar mandaat hebben. Voor hen blijft de pensioenleeftijd behouden op 55 jaar.
Er wordt verduidelijkt dat het pensioen berekend wordt op de jaarwedde (exclusief onkostenvergoeding, eindejaarstoelage en vakantiegeld). Dit is bepaald door hogere wetgeving.
De wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen stelt dat wat betreft het pensioentantième, met ingang van 1 januari 2012 als minimale breuk het pensioentantième 1/48ste geldt.
Vanuit de raad van bestuur van de VVP op 9 september 2024 wordt voorgesteld om de huidige situatie (gezien de toepassing van 1/48ste als meest voordelige tantième van dwingend recht is) met het pensioentantième van 1/48ste te behouden en om niet te kiezen voor pensioentantième 1/60ste noch voor de introductie van het vakantiegeld.
Voor de pensioenberekening wordt rekening gehouden met de periode tot het eind van de maand waarin het mandaat beëindigd werd in plaats van de datum van de beëindiging van het mandaat.
Er is een overgangsmaatregel voorzien (artikel 100 van voormelde wet) voor gedeputeerden die reeds 20 jaar mandaat hadden of reeds 55 jaar waren op het moment van deze wijziging. Zij behouden voor de mandaatperiodes tot 31 december 2011 de gunstigere regeling dat een volledig pensioen bereikt wordt na 20 jaar mandaat.
Het medisch pensioen wordt afgeschaft. Enerzijds wordt dit niet voorzien in het statuut van het Vlaams Parlementslid. Anderzijds wordt de regeling van het medisch pensioen, waarop dit artikel gebaseerd is, met ingang van 1 januari 2025 voor de ambtenaren afgeschaft.
Er worden schorsingsgronden voor het rustpensioen ingevoerd (een regeling voor internering, detentie en de veroordeling tot een criminele straf).
3.2. Overlevingspensioen
3.3. Uittredingsvergoeding
3.4. Vergoeding bij overlijden
Tenslotte werd het taalgebruik in de tekst gemoderniseerd. Afscheidsvergoeding wordt uittredingsvergoeding, leden van deputatie wordt gedeputeerden, provinciekas wordt provinciale begroting etc.
Dit reglement gaat in op 2 december 2024 of de datum van de installatievergadering indien deze op een andere datum valt, desgevallend wordt deze datum in het reglement hieraan aangepast.
Provinciedecreet 9 december 2005
Wet 28 december 2011 houdende diverse bepalingen
Besluit Vlaamse regering van 4 juli 2018 houdende het statuut van de Vlaamse volksvertegenwoordiger
Besluit Vlaamse regering van 7 september 2018 houdende het statuut van de provinciale mandataris
Provincieraadsbesluit van 17 juni 1975 houdende het reglement betreffende de pensioenen en afscheidsvergoedingen van de leden en de gewezen leden van de bestendige deputatie
Provincieraadsbesluit betreffende de afstemming van het statuut gedeputeerden met dat van de Vlaamse volksvertegenwoordigers
Werkzaamheden interprovinciale werkgroep gemandateerd door college van provinciegriffiers, eind 2023-2024
Raad van bestuur Vereniging Vlaamse Provincies (hierna VVP) van 9 september 2024
Het 'reglement betreffende het pensioen, overlevingspensioen, uittredingsvergoeding en vergoeding bij overlijden van de gedeputeerden, gewezen gedeputeerden en hun rechtverkrijgenden' gevoegd als bijlage bij dit besluit en er integraal deel van uitmakend, wordt vastgesteld als volgt.
"TITEL 1: RUSTPENSIOENEN
Artikel 1:
§1. Iedere gewezen gedeputeerde die tijdens zijn mandaat bijdragen heeft betaald heeft recht op een levenslang pensioen ten laste van de provincie.
Voor het mandaat verworven tot 14 oktober 2012 en de eventueel toegekende periode van uittredingsvergoeding met betrekking tot het mandaat verworven tot 14 oktober 2012, kan het pensioen ingaan vanaf de leeftijd van 55 jaar.
Voor het mandaat verworven vanaf 15 oktober 2012, kan dit pensioen ingaan vanaf de leeftijd van 62 jaar.
Voor de gedeputeerden die op 14 oktober 2012 reeds 55 jaar oud zijn, of op die datum reeds 20 jaar mandaat hebben, blijft de leeftijd voor het ingaan van het pensioen bepaald op 55 jaar.
§2. Het recht op het rustpensioen wordt geschorst vanaf de eerste dag van de maand die volgt op een ononderbroken periode van 12 maanden detentie in een gevangenis en/of internering in een psychiatrische instelling. Het recht op het rustpensioen wordt hersteld vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het einde van de detentie of de internering. Het recht op het rustpensioen wordt geschorst wanneer de pensioengerechtigde zich niet aanmeldt om zijn detentie in de gevangenis of zijn internering te ondergaan.
Tijdens de schorsing van het rustpensioen wordt aan de partner en aan de kinderen die ingeval van overlijden van de pensioengerechtigde recht zouden hebben op een overlevingspensioen, een vervangingspensioen uitgekeerd dat gelijk is aan het overlevingspensioen waarop zij aanspraak zouden kunnen maken indien de gepensioneerde overleden zou zijn. Het recht op dit vervangingspensioen eindigt op de eerste dag van de maand na het overlijden van de gepensioneerde of op de dag van het herstel van het recht op het rustpensioen van de gepensioneerde, zoals bedoeld in het eerste lid.
§3. Het rustpensioen dat geschorst werd tijdens de voorlopige hechtenis wordt met terugwerkende kracht betaald wanneer de pensioengerechtigde voor de inbreuk die aanleiding heeft gegeven tot de voorlopige hechtenis vrijgesproken wordt bij een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing, ontslagen wordt van rechtsvervolging of buiten de zaak gesteld wordt. Het vervangingspensioen dat aan de partner en de kinderen van het gewezen lid betaald is overeenkomstig de eerste paragraaf, wordt in mindering gebracht van deze achterstallen.
§4. Het rustpensioen van de pensioengerechtigde die veroordeeld is tot een criminele straf door een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan wordt herleid tot 65 % van het bedrag waarop hij op aanspraak kan maken.
De veroordeelde die hersteld wordt in eer en rechten heeft opnieuw recht op zijn volledig rustpensioen, zonder de vervallen pensioenrechten te kunnen terugvorderen.
Artikel 2:
§1. Het bij vorige artikelen bedoelde pensioen wordt berekend op basis van de jaarwedde van de gedeputeerde (zonder onkostenvergoeding, vakantiegeld of eindejaarstoelage). Het pensioen wordt slechts uitbetaald vanaf de datum waarop betrokkene geen uittredingsvergoeding ontvangt.
Het bedrag van het rustpensioen wordt op de volgende wijze bekomen:
Jaarwedde (zonder onkostenvergoeding, vakantiegeld of eindejaarstoelage) x 75% x (T1/240 + T2/432).
In deze formule wordt begrepen onder
T1 : de som van het aantal maanden gevalideerd mandaat voor de periode tot 31 december 2011 en het aantal maanden uittredingsvergoeding dat gedurende die periode opgebouwd werd;
T2 : de som van het aantal maanden gevalideerd mandaat voor de periode vanaf 1 januari 2012 en het aantal maanden uittredingsvergoeding dat gedurende die periode opgebouwd werd;
Het pensioen voor gedeputeerden geboren voor 1 januari 1957 wordt voor het hele mandaat berekend op basis van de jaarwedde (zonder onkostenvergoeding) x 75% x (T1/240).
De som van (T1/240+T2/432) mag niet hoger zijn dan 1.
De jaargedeelten worden slechts per volle maand in aanmerking genomen. De volle maanden tijdens dewelke de in artikel 10 bepaalde pensioenbijdrage werd gestort, komen in aanmerking, zowel voor de toekenning als voor de berekening van het pensioen. De maandgedeelten worden opgeteld ten einde, in voorkomend geval, een volle maand van dertig dagen te vormen; met de dagen die in totaal niet een maand vormen wordt geen rekening gehouden. Indien bij het gebruik van verschillende tantièmes, een periode een onvolledige maand kent, wordt deze bij de volgende periode gevoegd.
§2. Zowel voor de toekenning als voor de berekening van het pensioen, wordt rekening gehouden met de maanden tijdens dewelke de uittredende gedeputeerde werkelijk de uittredingsvergoeding heeft ontvangen ten laste van de begroting van de provincie, indien de bijdragen, bepaald bij artikel 10, werden ingehouden.
Het pensioen wordt slechts uitbetaald vanaf de datum waarop de betrokkene geen uittredingsvergoeding meer ontvangt.
De gedeputeerde die gedurende tenminste 4 jaar een werkelijk mandaat heeft vervuld, kan voor een termijn gelijk aan die van de uittredingsvergoeding waarop hij geen aanspraak heeft kunnen maken, bijdragen betalen om tot het minimum van vijf jaar te komen. De aanvullende stortingen, waarvan het bedrag overeenstemt met de maandelijkse bijdragen die zouden ingehouden zijn mocht de uittredingsvergoeding toegekend zijn, moeten plaats hebben tijdens de twaalf maanden die volgen op het einde van de mandaatuitoefening.
§3. Zowel voor de toekenning als voor de berekening van de pensioenen, gaat het mandaat in op de dag van de eedaflegging. Het eindigt op het eind van de maand waarop het gestaakt wordt, om een reden ander dan niet-herkiezing. In dit laatste geval wordt het geacht te eindigen op het eind van de maand van de installatie van de nieuwe deputatie.
§4. Het pensioen mag de drie vierden van de jaarwedde toegekend aan de gedeputeerden niet overtreffen.
Artikel 3:
De betaling van het pensioen wordt geschorst voor iedere betrokkene die de hoedanigheid verwerft van gedeputeerde , die verkozen wordt tot volksvertegenwoordiger, senator, lid van het Europees Parlement, lid van een gemeenschaps- of gewestraad , die benoemd wordt tot provinciegouverneur, minister of staatssecretaris, die gekozen wordt tot lid van een gemeenschaps- of gewestexecutieve, die benoemd wordt tot ambassadeur of die een bezoldigd ambt aanvaardt in een internationale of parastatale instelling.
TITEL II: OVERLEVINGSPENSIOENEN
Artikel 4:
§1. De overlevende partner van een gedeputeerde of gewezen gedeputeerde heeft recht op een overlevingspensioen ten laste van de provincie. Het pensioen van de overlevende partner van een gedeputeerde of gewezen gedeputeerde bedraagt 60% van het pensioen van de gedeputeerde vastgesteld overeenkomstig artikel 2. Voor overlijdens voor 2 december 2024 heeft enkel de gehuwde partner of de echtgescheiden niet hertrouwde partner recht op een overlevingspensioen.
Onder het begrip partner in dit reglement dient begrepen te worden iedere persoon die, op het ogenblik van het overlijden, met een gedeputeerde of een gewezen gedeputeerde een huwelijk heeft aangegaan, een samenlevingscontract heeft afgesloten of een verklaring van wettelijk samenwonen op de gemeente heeft gedaan.
Familieleden van het effectieve of gewezen gedeputeerde die volgens de wet niet in het huwelijk mogen treden met betreffende worden voor de toepassing van het samenlevingscontract of de verklaring van wettelijk samenwonen ook uitgesloten als rechthebbende.
§2. De uitbetaling van het overlevingspensioen wordt geschorst vanaf de eerste dag van de dertiende maand volgend op een nieuw huwelijk, het sluiten van een nieuw samenlevingscontract of het afleggen van een verklaring wettelijk samenwonen. In het geval van nieuw weduwschap of van echtscheiding of beëindiging van het samenlevingscontract of het wettelijk samenwonen wordt de integrale uitbetaling op aanvraag van de overlevende partner hervat vanaf de eerste dag van de maand na het overlijden of het beëindigen van het huwelijk, het samenlevingscontract of het wettelijk samenwonen. Deze bepaling is echter niet van toepassing op het tijdelijke overlevingspensioen waarvan sprake is in artikel 6.
§3. Het recht op het overlevingspensioen wordt geschorst wanneer de rechthebbende gedurende een ononderbroken periode van 12 maanden gedetineerd is in een gevangenis en/of geïnterneerd is in een psychiatrische instelling. De schorsing gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op die periode van 12 maanden. Het recht op het overlevingspensioen wordt hersteld vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het einde van de detentie of de internering.
Het recht op het overlevingspensioen wordt geschorst wanneer de rechthebbende zich niet aanmeldt om zijn detentie in de gevangenis of zijn internering te ondergaan.
Het overlevingspensioen en de overlevingsrente die geschorst werden tijdens de voorlopige hechtenis worden met terugwerkende kracht betaald wanneer de rechthebbende voor de inbreuk die aanleiding heeft gegeven tot die voorlopige hechtenis vrijgesproken wordt bij een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing, ontslagen wordt van rechtsvervolging of buiten de zaak gesteld wordt.
§4. Voor een overlevende partner van een gedeputeerde met tenminste vijf jaar mandaat, mag het pensioen niet minder bedragen dan een overlevingspensioen berekend over 8 jaar mandaat, zonder vermindering. Er wordt rekening gehouden met de periode gedurende dewelke de titularis de uittredingsvergoeding heeft ontvangen, indien de bijdragen bedoeld bij artikel 10, werden ingehouden, evenals met de periode van twaalf maanden gedurende dewelke de titularis de aanvullende stortingen, bedoeld in artikel 2 § 2, heeft verricht teneinde tot een minimum van vijf jaar mandaat te komen.
In geval de overleden gedeputeerde, die op 3 december 2018 reeds een mandaat als gedeputeerde vervulde, geen vijf jaar effectief mandaat telde, maar zijn vijfde jaar begonnen was, kan de overlevende partner bijkomende bijdragen storten, ingehouden op de uittredingsvergoeding waarop hij/zij recht heeft, om het minimum van vijf jaar te bereiken. In dat geval wordt het bedrag van het overlevingspensioen berekend op vijf jaar mandaat.
De rechten van de overlevende partner worden geschorst bij een nieuw huwelijk, samenlevingscontract of wettelijk samenwonen.
Bij overlijden van de gedeputeerde tijdens zijn mandaat, bedraagt het overlevingspensioen minimum 40 % van het maximumpensioen.
Artikel 5:
Het overlevingspensioen wordt vermeerderd uit hoofde van ieder kind ten laste van de overlevende partner voor wie de overleden gedeputeerde of gewezen gedeputeerde aanspraak had op kinderbijslag. Die vermeerdering vervalt evenwel vanaf de dag waarop het betrokken kind geen recht meer heeft op de kinderbijslag.
Per kind is de vermeerdering gelijk aan 10% van het totale bedrag van een maximaal overlevingspensioen.
De toekenning van de aldus berekende vermeerdering mag echter niet tot gevolg hebben dat drie vierde van het bedrag van de wedde van de gedeputeerde overschreden wordt.
Artikel 6:
Er dient ten minste één van de volgende voorwaarden vervuld te zijn om recht te hebben op een overlevingspensioen:
Wanneer het partnerschap minder dan één jaar heeft geduurd en wanneer de overlevende partner aan geen enkele van de in het vorige lid vermelde voorwaarden voldoet, heeft hij recht op een overlevingspensioen gedurende één jaar vanaf de eerste dag van de maand volgend op het overlijden, of op het verstrijken van de periode tijdens dewelke de uittredingsvergoeding werd toegekend, voor zoverre hij het heeft aangevraagd binnen twaalf maanden na het overlijden.
Artikel 7:
§1. De bepalingen betreffende de toekenningsvoorwaarden, de ingangsdatum en de opschorting van het overlevingspensioen, zijn van toepassing op de gewezen partner die geen nieuw huwelijk heeft aangegaan, geen nieuwe samenlevingscontract heeft gesloten of geen verklaring wettelijk samenwonen heeft afgelegd voor het overlijden van de gedeputeerde of de gewezen gedeputeerde die zijn partner was.
De gewezen partner verliest het recht op overlevingspensioen indien hij geen aanvraag heeft ingediend binnen de termijn van één jaar vanaf de dag na het overlijden van zijn gewezen partner (de gedeputeerde). In voorkomend geval wordt het volledige overlevingspensioen toegekend aan de langstlevende partner.
§2. Het overlevingspensioen toegekend aan de gewezen partner die geen nieuw huwelijk heeft aangegaan, geen nieuwe samenlevingscontract heeft gesloten of geen verklaring wettelijk samenwonen heeft afgelegd wordt berekend op basis van het totale pensioen, vastgesteld bij het overlijden van de gewezen partner (gedeputeerde) overeenkomstig artikel 4, naar evenredigheid van de duur van het mandaat op het einde van de maand van het officieel beëindigen van het huwelijk, het samenlevingscontract of het wettelijk samenwonen.
Indien er bij het overlijden van de gedeputeerde of gewezen gedeputeerde zowel een gewezen partner is met recht op een overlevingspensioen en een nieuwe overlevende partner, wordt het overlevingspensioen van de langstlevende overlevende (nieuwe) partner bepaald als 60 % van het rustpensioen verminderd met het bedrag dat toegekend wordt aan de gewezen partner.
Indien de overleden effectieve of gewezen gedeputeerde rechten heeft opgebouwd op een pensioen dat ten minste 40% bedraagt van het maximumpensioen, mag deze regeling niet tot gevolg hebben dat het totale bedrag van het overlevingspensioen van de gewezen partner en eventueel van de overlevende partner minder bedraagt dat het totale bedrag van het overlevingspensioen berekend op basis van ten minste 40% van het maximale pensioen.
Het overlevingspensioen van de langstlevende overlevende (nieuwe) partner wordt niet gewijzigd ingeval van vermindering of schorsing van het overlevingspensioen van de gewezen partner die geen nieuw huwelijk heeft aangegaan, geen nieuwe samenlevingscontract heeft gesloten of geen verklaring wettelijk samenwonen heeft afgelegd of ingeval van overlijden van deze laatste.
§3. De vermeerdering uit hoofde van kinderen ten laste van de gewezen partner en eventueel van de overlevende partner wordt onder hen verdeeld in verhouding tot het aantal kinderen ten laste dat uit de relatie met de overledene werd geboren.
Artikel 8:
Het pensioen van een enige minderjarige volle wees bedraagt drie vijfden van het overlevingspensioen waarop hij/zij, ongeacht de duur van het partnerschap, recht zou hebben gehad. Het globale pensioen van twee wezen bedraagt vier vijfden van hetzelfde pensioen. Dat van drie wezen, het gehele bedrag.
In afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid, zijn de wettelijke bepalingen inzake de toekenning van de kinderbijslag toepasselijk op de wezen, voor wat de leeftijdsgrens betreft. De wezen die voor het leven minder-valide zijn, kunnen het bovenbedoelde pensioen genieten ongeacht hun leeftijd, op voorwaarde dat hun invaliditeit behoorlijk vastgesteld werd door een geneeskundige commissie daartoe aangewezen door de deputatie en dat deze invaliditeit ten minste de graad bereikt dewelke vereist is voor het bekomen van de wettelijke kinderbijslag der minder-validen.
Artikel 9:
Het overlevingspensioen van de rechthebbende die veroordeeld is tot een criminele straf door een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, wordt herleid tot 65% van het bedrag waarop hij aanspraak kan maken. De veroordeelde die hersteld wordt in eer en rechten, heeft opnieuw recht op zijn volledige overlevingspensioen, zonder de vervallen pensioenrechten te kunnen terugvorderen.
TITEL III: GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN
Artikel 10:
Van de wedde door de provincie toegekend aan de gedeputeerden wordt een bijdrage afgehouden zoals bepaald bij de artikelen 60 en 62 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen met alle wijzigingen die er naderhand worden aangebracht. Deze bijdrage wordt maandelijks afgehouden bij de uitbetaling van de wedde.
Artikel 11:
De pensioenen en tegemoetkomingen worden maandelijks en vooruit betaald. Bij de betaalbaarstelling en de uitkering wordt enkel rekening gehouden met de gedeelten van een EUR tot 2 cijfers na de komma.
Artikel 12:
De pensioenen worden vastgesteld op basis van de jaarwedde die aan de gedeputeerde werd of zou worden toegekend op het ogenblik van de ingenottreding van het pensioen.
Artikel 13:
De pensioenen worden herzien wanneer de jaarwedde van de gedeputeerde verhoogd wordt. Het nieuw bedrag wordt bekomen door op de nieuwe jaarwedde het percentage toe te passen dat het oorspronkelijk pensioenbedrag vertegenwoordigde ten opzichte van de jaarwedde geldend op het ogenblik dat het pensioen een aanvang heeft genomen.
Voor de op 31 december 1989 lopende pensioenen wordt het hierboven omschreven percentage met ingang van 1 januari 1990 vervangen door het percentage dat wordt bekomen door het geïndexeerd jaarbedrag van het pensioen te delen door het geïndexeerd jaarbedrag van de wedde van het lid van de deputatie uitgedrukt in de barema’s van kracht op 31 december 1989 en zoals deze bedragen op dezelfde datum zijn geïndexeerd. De hierboven bedoelde percentages worden berekend tot de vierde decimaal inbegrepen.
Artikel 14:
Iedere aanvraag tot het bekomen van een pensioen moet gericht worden tot de deputatie die het toekent na voorlegging van de bescheiden vereist voor de samenstelling van het pensioendossier.
Artikel 15:
De pensioenen en tegemoetkomingen toegekend krachtens dit reglement, zijn onderworpen aan de cumulregels die gelden voor de pensioenen ten laste van de schatkist en/of aan de wettelijke beschikkingen waaraan zij alleen onderworpen zijn.
Artikel 16:
De pensioenen en tegemoetkomingen toegekend krachtens dit reglement zijn onderworpen aan hetzelfde mobiliteitsstelsel en dezelfde koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen als de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de schatkist en/of aan de wettelijke beschikkingen waaraan zij alleen onderworpen zijn.
Artikel 17:
Wat betreft het terugvorderen van ten onrechte betaalde sommen, beslag op of overdracht van pensioen, alsook de verjaring, zijn de pensioenen en tegemoetkomingen toegekend krachtens dit reglement, onderworpen aan dezelfde wettelijke beschikkingen als de gelijkaardige voordelen ten laste van de schatkist en/of aan de wettelijke beschikkingen waaraan zij alleen onderworpen zijn.
TITEL IV: UITTREDINGSVERGOEDING
Artikel 18:
§1. Aan de gedeputeerden wordt, bij het beëindigen van hun mandaat, op hun schriftelijk verzoek aan de deputatie, een uittredingsvergoeding toegekend onder volgende modaliteiten.
Gedeputeerden die op 3 december 2018 of later een nieuw (eerste) mandaat aanvatten hebben recht op een uittredingsvergoeding:
In geval van vrijwillig ontslag in de loop van de legislatuur heeft de aftredende gedeputeerde geen recht op een uittredingsvergoeding,
De uittredingsvergoeding van de gedeputeerde is gelijk aan een twaalfde van de laatste jaarvergoeding (zonder onkostenvergoeding), vermeld in artikel 68, § 1, van het Provinciedecreet, per gepresteerd jaar. Als de gedeputeerde verschillende opeenvolgende mandaten heeft uitgeoefend, wordt er alleen rekening gehouden met de ontvangen jaarvergoeding van het laatst uitgeoefende mandaat.
Voor een nieuw mandaat vanaf 03 december 2018 wordt deze vergoeding berekend naar rato van één maand per voltooid jaar mandaat als gedeputeerde; onder jaar wordt een volledige tijdsspanne van twaalf maanden verstaan.
Zij wordt evenwel toegekend gedurende ten hoogste 12 maanden.
§2. De uittredingsvergoeding vervalt:
1° als de betrokkene een ander beroepsinkomen geniet;
2° als de betrokkene overlijdt, vanaf de maand volgend op het overlijden.
Onder ander beroepsinkomen als vermeld in 1°, wordt ook het vervangingsinkomen wegens werkloosheid, pensionering en arbeidsongeschiktheid verstaan. In afwijking van het eerste lid, 1°, kan de betrokkene vragen om het verschil bij te passen als dat ander beroepsinkomen lager is dan de uittredingsvergoeding.
§3. De uittredingsvergoeding wordt maandelijks uitbetaald. Op de uittredingsvergoeding wordt uitsluitend bedrijfsvoorheffing en 7.5 % pensioenbijdragen ingehouden.
§4. Om de uittredingsvergoeding, vermeld in paragraaf 1, of het bij te passen verschil, vermeld in paragraaf 2, derde lid, te kunnen genieten, dient de betrokkene maandelijks een verklaring op erewoord in waaruit blijkt dat hij gedurende de periode in kwestie geen beroepsinkomen genoot of een lager beroepsinkomen genoot dan het bedrag van de uittredingsvergoeding, vermeld in paragraaf 1, derde lid.
Artikel 19:
§1. Gedeputeerden die op 3 december 2018 reeds een mandaat als gedeputeerde vervulden hebben bij het beëindigen van hun mandaat recht op een uittredingsvergoeding volgens volgende modaliteiten.
Gedeputeerden die op 3 december 2018 reeds een mandaat als gedeputeerde vervulden hebben recht op een uittredingsvergoeding:
In geval van vrijwillig ontslag in de loop van de legislatuur heeft de aftredende gedeputeerde geen recht op een uittredingsvergoeding.
§2. Voor een mandaat tot 31 mei 2014 wordt deze vergoeding berekend naar rato van twee maanden per jaar mandaat als gedeputeerde met diens verstande dat een begonnen jaar als volledig wordt beschouwd; onder jaar wordt een volledige tijdsspanne van twaalf maanden verstaan.
In afwijking hiervan geven de eerste 12 maanden van de politieke loopbaan recht op een maand uittredingsvergoeding per loopbaanmaand. Een politieke loopbaan van 1 tot 6 jaar geeft recht op 12 maanden uittredingsvergoeding.
De maximumduur van de uittredingsvergoeding bedraagt 48 maanden
Voor zover op grond van deze berekening de duur van de uittredingsvergoeding nog geen 24 maanden bedraagt, wordt voor het gedeelte van zijn politieke loopbaan vanaf 1 juni 2014 voor elk begonnen politieke loopbaanjaar de duur van de uittredingsvergoeding vermeerderd met een maand, zonder dat de totale duur meer mag bedragen dan 24 maanden.
§3. Voor een mandaat vanaf 1 juni 2014 wordt deze vergoeding berekend naar rato van één maand per jaar mandaat als gedeputeerde met dien verstande dat een begonnen jaar als volledig wordt beschouwd; onder jaar wordt een volledige tijdspanne van twaalf maanden verstaan.
Zij wordt evenwel toegekend gedurende ten minste 5 maanden en ten hoogste 24 maanden.
Een gedeputeerde die op 31 mei 2014 al 24 of meer maanden uittredingsvergoeding heeft opgebouwd, kent geen aangroei meer van zijn uittredingsvergoeding. Een gedeputeerde die op 31 mei 2014 minder dan 24 maanden uittredingsvergoeding heeft opgebouwd, bouwt per nieuw begonnen mandaatjaar verder 1 maand uittredingsvergoeding op tot maximum van 24 maanden uittredingsvergoeding is bereikt.
§4. Het bedrag van de uittredingsvergoeding is gelijk aan de wedde van een gedeputeerde verhoogd met de forfaitaire vergoeding die 28% van de wedde bedraagt. Op de uittredingsvergoeding wordt uitsluitend bedrijfsvoorheffing en 7.5 % pensioenbijdragen ingehouden.
De uittredingsvergoeding wordt maandelijks uitbetaald, maar slechts vanaf de dag waarop de betrokkene zijn wedde van gedeputeerde niet meer ontvangt.
§5. De vergoeding wordt niet toegekend aan de gedeputeerden die bij het eindigen van hun mandaat verkozen worden tot volksvertegenwoordiger, senator, lid van het Europees Parlement, die benoemd worden tot provinciegouverneur, minister of staatssecretaris, die gekozen worden tot lid van een gemeenschaps- of gewestexecutieve, die benoemd worden tot ambassadeur of die een bezoldigd ambt in een internationale of parastatale instelling aanvaarden.
Voor de gedeputeerde die, bij het eindigen van zijn mandaat, verkozen wordt tot lid van een gemeenschaps- of gewestraad zal de vergoeding worden verminderd met het bedrag van de vergoeding die de belanghebbende zal genieten uit hoofde van zijn gemeenschaps- of gewestmandaat.
Rechthebbenden op de vergoeding die naderhand één van de bovenvermelde mandaten of ambten aanvaarden, verliezen het voordeel van de vergoeding naar verhouding van het aantal maanden gedurende dewelke zij het genoemd mandaat of ambt hebben uitgeoefend.
§6. Indien de rechthebbende van een uittredingsvergoeding opnieuw lid wordt van de deputatie, int hij geen uittredingsvergoeding meer. Het aftredend lid van de deputatie dat bij een vroegere ambtsonderbreking reeds geheel of gedeeltelijk een uittredingsvergoeding heeft genoten, zal na het beëindigen van zijn nieuw mandaat alleen de uittredingsvergoeding genieten die voortvloeit uit zijn nieuw mandaat, met dien verstande dat de totale duur van de diverse uittredingsvergoedingen alleszins ten minste gelijk moet zijn aan de duur van de uittredingsvergoeding waarop hij aanspraak had kunnen maken indien hij zijn mandaat op onafgebroken wijze zou hebben uitgeoefend.
Artikel 20:
Wanneer een gedeputeerde die op 3 december 2018 reeds een mandaat als gedeputeerde vervulde, in functie overlijdt, heeft de overlevende partner en bij ontstentenis de minderjarige kinderen (elk voor een gelijk deel), recht op 60% van de uittredingsvergoeding waarop de titularis recht zou hebben gehad op de datum van zijn/haar overlijden. Wanneer een gedeputeerde die op 3 december 2018 reeds een mandaat als gedeputeerde vervulde op het moment dat hij een uittredingsvergoeding geniet, overlijdt, heeft de overlevende partner en bij ontstentenis de minderjarige kinderen (elk voor een gelijk deel), recht op 60% van de uittredingsvergoeding voor de resterende periode van de uittredingsvergoeding.
Artikel 21:
De in artikel 20 vermelde vergoedingen worden aangevraagd bij deputatie binnen een termijn van drie maanden na het overlijden van de gedeputeerde. Latere aanvragen zijn onontvankelijk.
TITEL V: VERGOEDING BIJ OVERLIJDEN
Artikel 22:
Bij het overlijden van een gedeputeerde in de periode waarin hij zijn mandaat uitoefent, een uittredingsvergoeding kan aanvragen, of een uittredingsvergoeding ontvangt, hebben de erfgenamen recht op een begrafenisvergoeding. Het totale bedrag van de begrafenisvergoeding stemt overeen met twee twaalfden van de som van de verloning (exclusief eindejaarstoelage en vakantiegeld) van de gedeputeerde.
Artikel 23:
Bij het overlijden van een gepensioneerde gedeputeerde wordt, ten bate van de echtgenoot of bij ontstentenis van deze, van zijn erfgenamen in de rechte lijn, als compensatie voor begrafeniskosten, een vergoeding uitgekeerd die gelijk is aan het rekenkundig gemiddelde van het maandelijks minimum- en maximumbedrag van het pensioen van gedeputeerde. Het minimumbedrag is het pensioen berekend op een gevalideerd mandaat van 8 jaar (uittredingsvergoeding inbegrepen).
Artikel 24:
Bij overlijden van degene die een overlevingspensioen geniet, wordt ten bate van de erfgenamen in de rechte lijn, als compensatie voor begrafeniskosten, een vergoeding uitgekeerd gelijk aan het rekenkundige gemiddelde van het maandelijkse minimum- en maximumbedrag van het totale bedrag van het overlevingspensioen. Het minimumbedrag is het pensioen berekend op een gevalideerd mandaat van 8 jaar (uittredingsvergoeding inbegrepen).
Bij ontstentenis van de in artikelen 23 en 24 bedoelde rechtverkrijgenden mag de vergoeding worden uitgekeerd aan elke natuurlijke of rechtspersoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten heeft gedragen. In dat geval is de vergoeding gelijk aan de werkelijk gedane kosten zonder dat die evenwel het bedrag mogen overschrijden dat in dit artikel bepaald is ten gunste van de echtgenoot of van de erfgenamen in de rechte lijn.
Artikel 25:
Een afhouding van 0,5% wordt uitgevoerd, ten voordele van de provinciale begroting, op het brutobedrag van de aan gewezen gedeputeerde of aan hun rechthebbenden uitbetaalde rust- of overlevingspensioenen. De opbrengst van deze afhouding wordt geboekt in de ontvangsten van de gewone begroting.
Artikel 26:
Dit reglement gaat in op 2 december 2024. Het pensioenreglement voor de bestendig afgevaardigden van provinciebestuur Oost-Vlaanderen, goedgekeurd bij provincieraadsbesluit van 17 juni 1975, wordt opgeheven."