Tussenkomsten: geen
Het lokaal bestuur van Evergem heeft met aanvraagformulier van 15 februari 2024 een subsidie aangevraagd voor het aanleggen van fietsvoorzieningen langs de Vaartstraat-West.
Door het indienen van het aanvraagformulier heeft het lokaal bestuur van Evergem de verbintenissen van het reglement onderschreven.
Het lokaal bestuur van Evergem heeft bij besluit van 19 juni 2024 de uitvoering van bedoelde werken toevertrouwd aan de firma Bauwens Dirk NV, Schildekenstraat 20 te 9940 Evergem tegen het nagerekende offertebedrag van 1 044 274,24 EUR exclusief btw of
1 199 802,08 EUR inclusief btw
Op basis van de offerte ingediend door de firma Bauwens Dirk NV te Evergem komt een bedrag van 476 159,88 EUR inclusief btw in aanmerking voor 40% subsidie, dit overeenkomstig artikel 6, §1 van het reglement.
De totale toelage kan berekend worden op 190 463,95 EUR (inclusief btw).
Het reglement van 29 april 2020 met betrekking tot het toekennen van subsidies voor fietsvoorzieningen op het lokaal functioneel fietsroutenetwerk bepaalt in artikel 4, §3 dat de aanvraag tot vaste belofte moet gebeuren ten laatste 6 weken vóór de aanvang van de werken. Aangezien de werken reeds zijn gestart, wordt dit dossier voorgelegd aan de Provincieraad.
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Wet van 14 november 1983 betreffende de controle op de toekenning en op de aanwending van sommige toelagen.
Provinciedecreet van 9 december 2005.
Het decreet van 26 april 2019 betreffende de basisbereikbaarheid.
Besluit van de Vlaamse Regering van 25 januari 2013 tot bepaling van de nadere regels betreffende de organisatorische omkadering, de financiering en de samenwerking inzake mobiliteitsbeleid en latere wijzigingen.
Reglement van 12 oktober 2005 m.b.t. de controle op de toekenning en op de aanwending van toelagen en de reservevorming met provinciale subsidies.
Reglement van 29 april 2020 met betrekking tot het toekennen van subsidies voor fietsvoorzieningen op het lokaal functioneel fietsroutenetwerk.
Een bedrag van honderdnegentigduizend vierhonderddrieënzestig euro en vijfennegentig eurocent (190 463,95 EUR inclusief btw ) wordt als subsidie toegekend aan het lokaal bestuur van Evergem voor het aanleggen van het fietspad langs de Vaartstraat-West.
Dit bedrag wordt vastgelegd op het budget van 2024 geïntegreerd in het meerjarenplan 2020-2025 - Raming R002715; Actie A000639 , ARK664010, onder de bestelbonnummer 2410039984.
Het bedrag van 190 463,95 EUR zal gestort worden op het rekeningnummer BE14 0910 0027 7083 van het lokaal bestuur van Evergem, Fortune De Kokerlaan 11 te 9940 Evergem in twee schijven.
Een eerste schijf (het voorschot t.b.v. 50%) bij het voorleggen van het bevel van aanvang van de werken, een foto van het werfbord en het eigendomsbewijs van de gronden.
Een tweede schijf (het saldo van de subsidie) bij het voorleggen van de goedgekeurde eindafrekening en de bewijzen van de gevoerde communicatie met vermelding van de Provincie Oost-Vlaanderen volgens art. 7 van het reglement.
Het technisch verslag maakt integraal deel uit van de beslissing
Tussenkomsten: geen
Rekening houdend met de projectportfolio van de dienst Mobiliteit de komende jaren en de vraag van onze partners in functie van hun eigen projecten wensen we hiervoor opnieuw beroep te doen op in de materie gespecialiseerde studiebureaus.
We willen de nieuwe raamovereenkomst openstellen voor alle Vlaamse provincies en gemeenten. Doordat er meer partners kunnen gebruik maken van de raamovereenkomst wordt het limietbedrag opgetrokken tot 4 000 000 EUR excl. btw of 4 840 000 EUR incl. btw, de looptijd bedraagt 4 jaar.
Provinciedecreet van 9 december 2005 en latere wijzigingen.
Wet inzake overheidsopdrachten van 17 juni 2016.
Koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren van 18 april 2017.
Koninklijk besluit tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken van 14 januari 2013.
Decreet betreffende de basisbereikbaarheid van 26 april 2019.
Besluit van de Vlaamse regering tot bepaling van de nadere regels betreffende de organisatorische omkadering, de financiering en de samenwerking voor het mobiliteitsbeleid, van 25 januari 2013 en latere wijzigingen.
De provincieraad keurt het bestek, de kandidaatstelling en de inventaris van de opdracht goed.
De provincieraad keurt de gunningswijze van de opdracht goed.
De provincieraad gaat akkoord met het instellen van artikels 42, 43 en 57 §1, §2, §3 4° van het provinciedecreet voor deze opdracht. De provincieraad vertrouwt het plaatsen van de bestelopdrachten toe aan de deputatie.
Tussenkomsten: geen
In het kader van de opdracht “Aanleg deel fietssnelweg tussen de Terwestvaart en de Statiestraat te Moerbeke” werd een bestek met nr. F41-2018-014 opgesteld door Directie Ruimte & Mobiliteit.
De uitgave voor deze opdracht wordt geraamd op 1 646 465,04 EUR excl. btw of 1 992 222,70 EUR incl. 21% btw (345 757,66 EUR btw medecontractant).
Er wordt voorgesteld de opdracht te gunnen bij wijze van de openbare procedure.
De helft van het provinciale aandeel wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en zal worden gevorderd via budgetcode - R03 -- R006530 - Ontvangsten van het Kopenhagenplan voor aanleg fietsinfrastructuur.”
Wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies.
Wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten.
Koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten.
Koninklijk besluit van 18 april 2017 betreffende plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren.
Provinciedecreet van 9 december 2005.
Besluit van de deputatie van 18 april 2024, waarin de samenwerkingsovereenkomst tussen de provincie Oost-Vlaanderen, Aquafin en de gemeente Moerbeke werd goedgekeurd.
Het bestek met nr. F41-2018-014 en de raming voor de opdracht “Aanleg deel fietssnelweg tussen de Terwestvaart en de Statiestraat te Moerbeke”, opgesteld door Directie Ruimte & Mobiliteit worden goedgekeurd. De lastvoorwaarden worden vastgesteld zoals voorzien in het bestek en zoals opgenomen in de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten voor aannemingen van werken, leveringen en diensten. De raming bedraagt 1 646 465,04 EUR excl. btw of 1 992 222,70 EUR incl. 21% btw.
Bovengenoemde opdracht wordt gegund bij wijze van de openbare procedure.
De helft van het provinciale aandeel wordt gesubsidieerd door Vlaamse overheid en zal worden gevorderd via budgetcode - R03 -- R006530 - Ontvangsten van het Kopenhagenplan voor aanleg fietsinfrastructuur.
De uitgave voor deze opdracht is voorzien in het investeringsbudget van 2024, op budgetcode 224007/03/0200/00 (actie/raming A000642/R002727).
Tussenkomt: raadslid Kenneth Taylor
Gedeputeerde An Vervliet reageert namens de deputatie.
Planinhoud
Situering PRUP
Het PRUP situeert zich in de gemeente Berlare tussen grofweg de Schelde en Berlare Broek en omvat volgende deelzones:
1. deelRUP Kouter Donk
2. deelRUP Kloosterputten
3. deelRUP Bareldonkse bossen
4. deelRUP Sparrendreef
5. deelRUP Scheve Villa
6. deelRUP Nieuwdonk
Korte inhoud PRUP
Met de opmaak van voorliggend PRUP is het de bedoeling om de krachtlijnen van de gewenste visie op de toeristisch-recreatieve ontwikkeling te vertalen en te verankeren in stedenbouwkundige voorschriften en een bestemmingsplan.
Het PRUP streeft volgende doelstellingen na:
Planningscontext
Berlare is volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen gelegen in het buitengebied.
Binnen het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan is de gemeente Berlare gelegen in de deelruimte van de Scheldevallei, de 'groene slagader van Vlaanderen'. Berlare en Overmere werden binnen deze deelruimte aangeduid als hoofddorp, Donk en Uitbergen werden geselecteerd als woonkern. Deze kernen staan in voor de lokale groei inzake wonen en voorzieningen voortkomend uit de eigen groei van de kern en de bijkomende woonbehoeften die ontstaan in de verspreide bebouwing in de gemeente. In het buitengebied dient een verdere groei van verspreide bebouwing te worden tegengegaan. Specifiek met betrekking tot de gewenste openruimtestructuur stelt het PRS dat maximale ontwikkelingsmogelijkheden moeten gegeven worden aan de openruimtestructuren en dat vorm dient gegeven te worden aan een kwalitatief landschap. De riviervalleien, waarbinnen het grootste gedeelte van de gemeente Berlare terug te vinden is, worden daarbij beschouwd als groene vingers, dragers van natuur en recreatief medegebruik binnen de ecologische randvoorwaarden. De steden en een aantal dorpen aan de riviervalleien worden daarbij gezien als poorten voor toerisme en recreatie.
Berlare maakt deel uit van het toeristisch-recreatief netwerk Gent en de Scheldestreek. Er wordt hierbij gesteld dat binnen de Scheldevallei bijkomende toeristisch recreatieve infrastructuur van regionaal belang enkel in de steden kan. Het recreatief medegebruik van de bossen en andere openruimtefragmenten voor extensieve recreatie moet verder kunnen ontwikkelen. Binnen dit toeristisch recreatief netwerk werd het recreatiedomein Nieuwdonk donkmeer en de cluster van terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven in de nabijheid van dit domein geselecteerd als hoogdynamische toeristisch-recreatieve infrastructuur. De Schelde behoort tot het toeristisch hoofdroutenetwerk. Met betrekking tot de cluster van kampeerterreinen en kampeerverblijfparken in Berlare, geselecteerd als verblijfstoeristisch knooppunt, wordt gesteld dat een beperkte uitbreiding mogelijk is, die echter geen dynamiek verhoging met zich mee kan brengen.
In de beleidskaders van het voorontwerp van het Provinciaal Beleidsplan Ruimte ‘Maak Ruimte voor Oost-Vlaanderen 2050’ wordt de Donk als volgt gevat:
Bespreking advies PROCORO behandeling openbaar onderzoek
Het openbaar onderzoek liep van maandag 22 april 2024 tot en met donderdag 20 juni 2024.
Er werd een publiek infomoment in de vorm van een infomarkt gehouden in Berlare (CC Stroming) op woensdag 6 mei 2024 waarop een 70-tal personen aanwezig waren.
De bezwaren en adviezen zijn als volgt in te delen:
Deze adviezen zijn afkomstig van
De procoro stelde op basis van de ingediende adviezen, bezwaren en opmerkingen volgende wijzigingen aan het ontwerp PRUP ‘Recreatiepool Donk’ en het bijhorende plan-MER voor:
Algemeen:
Plan-MER:
DeelRUP Kouter Donk:
DeelRUP Kloosterputten deelplan 1:
DeelRUP Kloosterputten deelplan 2:
DeelRUP Bareldonkse bossen:
DeelRUP Sparrendreef:
DeelRUP Scheve Villa:
DeelRUP Nieuwdonk:
In voorliggend definitief PRUP en het definitief plan-MER zijn de door de procoro voorgestelde wijzigingen verwerkt met uitzondering van de vraag om bij deelRUP Kloosterputten deelplan 2 de zonegrens tussen het recreatiegebied en het oostelijke natuurgebied meer parallel te laten lopen met de perceelsgrens. Na juridisch intern advies hierover werd beslist om de grens te behouden zoals deze werd ingetekend op het gewestplan, maar om via een grensbepaling vast te leggen waar deze precies ligt. Deze grensbepaling gebeurde door de dienst Ruimtelijke Planning van de Provincie Oost-Vlaanderen op basis van het originele gewestplan. De grens wordt op het grafisch plan aangeduid via lengtematen van aan de straatzijde.
Procesnota
De basis voor het voeren van het geïntegreerde planningsproces voor het PRUP 'Recreatiepool Donk te Berlare en Zele' is de informatieve en evolutieve procesnota (17/10/2024), als bijlage opgenomen bij dit besluit.
Plan-MER
Voor het PRUP 'Recreatiepool Donk te Berlare en Zele' werd een planmilieueffectenrapport (plan-MER) met bijhorende niet-technische samenvatting opgemaakt (gevoegd als bijlage bij dit besluit). Het team Omgevingseffecten van de Vlaamse overheid beoordeelde op 22 oktober 2024 de kwaliteit van het plan-MER als voldoende.
Definitief PRUP
Het PRUP 'Recreatiepool Donk te Berlare en Zele' (toegevoegd als bijlage bij dit besluit) ligt momenteel voor definitieve vaststelling voor.
Sturen naar departement Omgeving van de Vlaamse overheid
Zoals art. 2.2.15 §1, 2de lid van de VCRO bepaalt, wordt het PRUP samen met het definitieve vaststellingsbesluit en het volledige advies van de procoro onmiddellijk na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan het departement Omgeving van de Vlaamse overheid.
De provincieraad stelt het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan (PRUP) 'Recreatiepool Donk te Berlare en Zele', zoals gevoegd als bijlage bij dit besluit, en het bijhorende planmilieueffectenrapport (plan-MER), zoals gevoegd als bijlage bij dit besluit, definitief vast.
Het PRUP 'Recreatiepool Donk te Berlare en Zele' wordt samen met het definitieve vaststellingsbesluit en het volledige advies van de PROCORO onmiddellijk na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan het departement Omgeving van de Vlaamse overheid.
Tussenkomsten: geen
Planningscontext
De economische zones binnen de gemeente Kluisbergen werden aangeduid als een specifiek economisch knooppunt waarvoor het provinciebestuur de bevoegde overheid is voor het ruimtelijk functioneren.
Een groot gedeelte van de economische zones werd tot 2013 ingenomen door de elektriciteitscentrale van Ruien. Deze elektriciteitscentrale werd stilgelegd en de site is ondertussen volledig vrijgemaakt.
Tussen 2013 en vandaag werd gewerkt aan de reconversie van deze site. Er werd ontwerpend onderzoek en milieueffectonderzoek voor verschillende toekomstscenario’s uitgevoerd en er werd een brownfieldconvenant afgesloten voor de site.
Op vandaag bestaat een visie voor gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Om deze visie te kunnen realiseren is het noodzakelijk om deze juridisch te vertalen binnen een Ruimtelijk Uitvoeringsplan.
Deze visie gaat uit van het realiseren van volgende ruimtelijke klemtonen voor het gebied:
A: Inzetten op toekomstgerichte, intensieve, multifunctionele watergebonden bedrijvigheid
B: Ruien-Centraal: een strategische zone voor energie op lokaal en op internationaal niveau
C: Robuust en veerkrachtig: toekomstgericht en adaptief inbedden in de omgeving
D: gemeenschappelijke infrastructuur als ruggengraat van het systeem
Planinhoud
Het Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan ‘Ruien-Centraal’ bestaat uit één enkel deelplan die de site van de voormalige elektriciteitscentrale beslaat alsook een zone van het aanpalende betonverwerkend bedrijf ten noorden en de nodige buffer- en overgangszones.
Bespreking advies PROCORO behandeling openbaar onderzoek
Het openbaar onderzoek over het ontwerp PRUP ‘Ruien-Centraal’ en het bijhorende aangepast ontwerp plan-MER en RVR liep van 29 april 2024 tot en met 27 juni 2024. De PROCORO ontving 4 adviezen en 15 bezwaren.
De adviezen waren afkomstig van:
De PROCORO stelde op basis van de ingediende adviezen, bezwaren en opmerkingen volgende wijzigingen aan het ontwerp PRUP ‘Ruien-Centraal’ en het bijhorende aangepast ontwerp plan-MER en RVR voor:
1. De PROCORO adviseert om in voorschrift (35), (45) en (57)) op te nemen dat het enkel betrekking heeft op de herbouw en nieuwbouw van hoofdgebouwen. De PROCORO vraagt tevens om in het voorschrift te verwijzen naar de decretale van herbouw.
Deze aanpassing is doorgevoerd in de stedenbouwkundige voorschriften (1.11), (2.10) en (3.11) van het definitief RUP.
2. De PROCORO stelt voor om de ligging van de grens tussen artikel 1 en artikel 13 op het grafisch plan aan te passen aan de vergunde situatie.
Deze aanpassing is doorgevoerd op grafisch plan van het definitief RUP.
3. De PROCORO adviseert een voorschrift in te voegen bij het artikel 1: specifiek regionaal kadegebonden bedrijventerrein: “Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de verderzetting van de bestaande bedrijfsactiviteiten zijn toegelaten, voor zover ze de uitbouw van een laad- of loskade niet in het gedrang brengen.”
Deze aanpassing is doorgevoerd door de invoeging van een nieuw stedenbouwkundig voorschrift (1.6) in het definitief RUP.
4. De PROCORO adviseert om volgende uitzondering toe te voegen in de toepassing van voorschrift (8): “Nieuwe bedrijfsgebouwen worden maximaal geclusterd als eenvoudige, rechthoekige volumes die orthogonaal geschakeld worden, voor zover bestaande bedrijfsgebouwen de orthogonale schakeling niet verhinderen.”
Deze aanpassing is doorgevoerd in het stedenbouwkundig voorschrift (0.8) van het definitief RUP.
5. De PROCORO adviseert volgende uitzondering in de toepassing van voorschrift (17) toe te voegen: “Nieuwe bedrijfsgebouwen worden orthogonaal op de centrale ontsluitingsweg en/of kade ingeplant voor zover de aanwezigheid van een leidingstraat de orthogonale inplanting niet verhindert. ”
Deze aanpassing is doorgevoerd in het stedenbouwkundig voorschrift (0.17) van het definitief RUP.
6. De PROCORO adviseert voorschrift (33) en (44) te herformuleren: vervangen van de term “bestaande bedrijfsgebouwen gelegen in onderhavig artikel” door de term “naastliggende gebouwen”.
Deze aanpassing is doorgevoerd in de stedenbouwkundige voorschriften (1.9) en (2.9) van het definitief RUP.
7. De PROCORO adviseert een definitie van “bestaande gebouwen, bedrijfsactiviteiten en inrichtingen” in voorschrift (1) in te voegen: “Alle gebouwen, bedrijfsactiviteiten en inrichtingen die op het moment van inwerkingtreding van het RUP als hoofdzakelijk vergund of vergund geacht te beschouwen zijn”. In de toelichting kan een verwijzing naar de regelgeving ter zake worden opgenomen.
Deze aanpassing is doorgevoerd in het stedenbouwkundig voorschrift (0.1) van het definitief RUP.
8. De PROCORO adviseert om de voorschriften (35) (45) en (57) te herformuleren: “Bij nieuwbouw of herbouw van hoofdgebouwen dienen minimaal 2 bouwlagen te worden voorzien. Indien de verdiepingshoogte van één bouwlaag hoger is dan 25 meter, hoeft geen tweede bouwlaag gerealiseerd te worden.”
Deze aanpassing is doorgevoerd in de stedenbouwkundige voorschriften (1.11), (2.10) en (3.11) van het definitief RUP.
9. De PROCORO adviseert om in voorschrift (70) de zin “Bestaande bufferende groenstructuren blijven behouden” te schrappen.
Deze aanpassing is doorgevoerd in het stedenbouwkundig voorschrift (6.2) van het definitief RUP.
10. De PROCORO adviseert om voorschrift (3) aan te passen naar: “Bestaande bebouwing, functies en inrichtingen die vergund (geacht) zijn en afwijken van de stedenbouwkundige voorschriften van dit ruimtelijke uitvoeringsplan, mogen in stand gehouden, verbouwd en gerenoveerd worden.”
Deze aanpassing is doorgevoerd in het stedenbouwkundig voorschrift (0.3) van het definitief RUP.
11. De PROCORO adviseert om in hoofdstuk 5.2.3 van de toelichtingsnota bij de zone C4 toe te voegen dat het ook gaat om een zone aan de overzijde van de Stroomlaan tegenover het bestaande bedrijf Van Maercke.
Deze aanpassing is doorgevoerd in hoofdstuk 5.2.3 van de toelichtingsnota.
12. De PROCORO adviseert om in het plan-MER op te nemen of en hoe de vermelde neerslagsimulatie bij een waterbom de effectbeoordeling bij de watertoets beïnvloedt.
Zoals blijkt uit de bespreking van bezwaarelement (33) in haar advies, acht de PROCORO de vermelde neerslagsimulatie niet bruikbaar bij de uitvoering van de watertoets. Dit wordt bevestigd door de MER-deskundige in hoofdstuk 12.6 van het definitief MER.
13. De PROCORO adviseert om in artikel 2 enkel ter hoogte van de woningen in artikel 15 een overdrukbuffer van 20 meter breed aan te duiden op het grafisch plan.
Deze aanpassing is doorgevoerd op het grafisch plan van het definitief RUP. Om strijdigheid tussen het voorschrift en het grafisch plan te vermijden is gekozen om de bepaling “20 meter breed” te schrappen uit voorschrift (6.1) van het definitief RUP. De grafische aanduiding is dus bepalend voor de omvang van de buffer.
14. De PROCORO adviseert om in voorschrift (69) te bepalen dat noodzakelijke ontsluitingen naar artikel 18 “centrale ontsluitingsweg” kunnen aangelegd worden in de buffer.
Deze aanpassing is doorgevoerd in het stedenbouwkundig voorschrift (6.1) van het definitief RUP.
15. De PROCORO adviseert om in de voorschriften (32), (43) en (51) naast buffervoorzieningen ook infiltratievoorzieningen te vermelden in het tweede lid.
Deze aanpassing is doorgevoerd in de stedenbouwkundige voorschriften (1.8), (2.8) en (3.5) van het definitief RUP.
16. De PROCORO adviseert om aan voorschrift (32) toe te voegen dat het voorschrift niet van toepassing is tussen artikel 1 en artikel 14.
Deze aanpassing is doorgevoerd in het stedenbouwkundig voorschrift (1.8) van het definitief RUP.
17. De PROCORO adviseert om de afbakening van artikel 14 af te stemmen op de bestaande feitelijke toestand en de (eventuele) aanwezigheid van bestaande verboden te wijzigen vegetatie. Desgevallend stelt de PROCORO ook voor om ook de buffer tussen artikel 14 en artikel 1 aan te passen.
De grens van artikel 14 is aangepast aan de feitelijke situatie en de aanwezigheid van verboden te wijzigen vegetatie. Ongeveer 0.24 hectare rietland ter hoogte van perceel 36F (Kluisbergen, 1e afdeling, sectie A) werd opgenomen in artikel 14 “natuur”. In het ontwerp-RUP was deze oppervlakte bestemd als zone voor waterberging (artikel 10). De aanpassing is doorgevoerd op het grafisch plan van het definitief RUP. De aanpassing heeft niet tot een wijziging geleid van de buffer tussen artikel 1 en artikel 14 aangezien ter hoogte van perceel sectie 8D (Kluisbergen, 1e afdeling, sectie A) de bestemming waterberging blijft gelden. Deze bestemming heeft al een bufferende werking tussen de bestemming natuur (artikel 1) en de bestemming kadegebonden bedrijventerrein (artikel 1).
18. De PROCORO adviseert om bij artikel 6 een voorschrift toe te voegen dat de buffer een bouwvrije strook betreft die een natuurlijke inrichting krijgt.
Deze aanpassing is doorgevoerd in het stedenbouwkundig voorschrift (6.2) van het definitief RUP.
19. De PROCORO adviseert om in de toelichtende kolom van voorschrift (80) en (147) te verduidelijken het advies van de netbeheerder wenselijk is bij omgevingsvergunningsaanvragen en bouw-, graaf-, en constructiewerken in de nabijheid van bovengrondse of ondergrondse aardgasvervoerinstallaties.
Deze aanpassing is doorgevoerd in de toelichting bij de stedenbouwkundige voorschriften (9.2) en (23.1) in het definitief RUP.
20. De PROCORO adviseert om bij voorschrift (61) aan te vullen dat werken, handelingen en wijzigingen in functie van de bestaande hoogspanningsinfrastructuur toegelaten zijn op voorwaarde dat bestaande of toekomstige kadegebonden overslagmogelijkheden niet worden gehypothekeerd.
Deze aanpassing is doorgevoerd in het stedenbouwkundig voorschrift (4.2) van het definitief RUP.
21. De PROCORO adviseert om in de toelichtende kolom van voorschrift (144) aan te vullen dat symbolisch wil zeggen dat bij hernieuwingen of wijzigingen aan het tracé de as van de hoogspanningsleiding niet exact vastligt en dat het voorschrift enkel betrekking heeft op bovengrondse transportleidingen.
Deze aanpassing is doorgevoerd in het stedenbouwkundig voorschrift (21.1) van het definitief RUP.
22. De PROCORO adviseert om in de toelichtende kolom van de voorschriften (125) en (133) op te nemen dat ondergrondse hoogspanningsleidingen ook begrepen worden onder het begrip “leidingen”.
Deze aanpassing is doorgevoerd in de toelichting bij de stedenbouwkundige voorschriften (18.3) en (19.3) in het definitief RUP.
23. De PROCORO adviseert de toelichting van voorschrift (110) aan te passen naar “In deze zone zijn bestaande (hoofdzakelijk) vergund(e) woningen aanwezig die nu zonevreemd gelegen zijn. …”
Deze aanpassing is doorgevoerd in het stedenbouwkundig voorschrift (15.1) van het definitief RUP.
24. De PROCORO adviseert de toelichting van voorschrift (112) aan te passen naar “De woonbehoefte voor Ruien en Berchem voorzien in het provinciaal ruimtelijk structuurplan.”
Deze aanpassing is doorgevoerd in het stedenbouwkundig voorschrift (15.3) van het definitief RUP.
25. De PROCORO adviseert de toelichting van voorschrift (113) aan te passen naar “het gebied van de op te heffen verkavelingsvoorschriften is weergegeven op het grafisch plan met volgende aanduiding:”
Deze aanpassing is doorgevoerd in het stedenbouwkundig voorschrift (15.4) van het definitief RUP.
26. De PROCORO adviseert om in voorschrift (116) de eerste zin te schrappen: “Er is een verbod op verkavelen met het oog op woningbouw”.
Door de schrapping van het volledige voorschrift in navolging van punt 26 hieronder werd dit advies zonder voorwerp.
27. De PROCORO adviseert om voorschrift (116) te schrappen.
Voorschrift (116) uit het ontwerp-RUP is niet langer opgenomen in het definitief RUP.
28. De PROCORO adviseert om op pagina 140 van de toelichtingsnota volgende zin te schrappen: “Aansluitend bij het bedrijf bevindt zich een zonevreemde woning. Bij een verdere omvorming naar watergebonden activiteiten (kade-installaties, transportbewegingen) is deze woning niet meer te handhaven. Het is dan ook raadzaam om de woonfunctie hier te doen verdwijnen.”
De zin is geschrapt uit hoofdstuk 5.2.1 van de toelichtingsnota.
29. De PROCORO adviseert om voorschrift (12) te herformuleren naar: “De ontsluiting van nieuwe bedrijven in de gebieden met een aanduiding van gebiedscategorie bedrijvigheid verloopt via de centrale ontsluitingsweg (artikel 18) of via de ontsluiting voor vrachtverkeer (artikel 19).”
Deze aanpassing is doorgevoerd in het stedenbouwkundig voorschrift (0.12) van het definitief RUP.
30. De PROCORO adviseert om in de toelichting van voorschrift (12) op te nemen dat de instandhouding, verbouwing, renovatie van de bestaande ontsluitingen naar de Scheldekaai gevat worden door de overgangsbepaling in voorschrift (3).
Deze aanpassing is doorgevoerd in de toelichting bij het stedenbouwkundig voorschrift (0.12) van het definitief RUP.
31. De PROCORO adviseert om de nummering van de voorschriften aan te passen.
De nummering van de voorschriften is aangepast in het definitief RUP. De nummering is niet langer doorlopend maar onderverdeeld per artikelnummer.
32. De PROCORO vraagt om de decretale definitie van herbouw toe te voegen aan voorschriften (35), (45) en (57).
Deze aanpassing is doorgevoerd in de toelichting bij de stedenbouwkundige voorschriften (1.11), (2.10) en (3.11) van het definitief RUP onder de vorm van een verwijzing naar de artikels van de VCRO die “herbouw” definiëren.
33. De PROCORO adviseert om voorschrift (89) aan te vullen met ‘fiets- en voetgangersverbindingen’.
Deze aanpassing is doorgevoerd in het stedenbouwkundig voorschrift (11.2) van het definitief RUP.
34. Hoewel niet expliciet opgenomen in het besluit van het advies, blijkt uit de bespreking van bewaarelement (18) dat de PROCORO ook adviseert om voorschrift (30) te schrappen aangezien het weinig meerwaarde heeft in combinatie met voorschrift (25).
Voorschrift (30) uit het ontwerp-RUP is niet langer opgenomen in het definitief RUP.
Procesnota
De basis voor het voeren van het geïntegreerde planningsproces voor het PRUP 'Ruien-Centraal' is de informatieve en evolutieve procesnota (update-datum: 17/10/24, gevoegd als bijlage bij dit besluit).
Definitief plan-MER en RVR
Voor het PRUP 'Ruien-Centraal' werden een definitief planmilieueffectenrapport (plan-MER) en een definitief ruimtelijk veiligheidsrapport (RVR) opgemaakt (gevoegd als bijlagen bij dit besluit). Conform artikel 2.2.15 §6 tweede lid VCRO hebben de bevoegde diensten voor milieueffectrapportage en veiligheidsrapportage de kwaliteit van het planmilieueffectrapport respectievelijk ruimtelijk veiligheidsrapport beoordeeld. De kwaliteitsbeoordelingen zijn gevoegd in bijlage bij dit besluit. Van zowel het planmilieueffectenrapport als het ruimtelijk veiligheidsrapport is een niet-technische samenvatting bijgevoegd als bijlage bij dit besluit.
Ontwerp PRUP
Voor het PRUP 'Ruien-Centraal' ligt momenteel het definitief plan (gevoegd als bijlage bij dit besluit) voor vaststelling voor. Zoals voorzien in de VCRO bestaat het ontwerp PRUP uit:
Sturen naar Vlaamse regering
Zoals door art. 2.2.16 §1 VCRO bepaald wordt het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan samen met het besluit van de provincieraad en het volledige advies van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening onmiddellijk na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan het departement, via een afzonderlijke actie in het digitaal platform.
De provincieraad stelt het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan (PRUP) 'Ruien-Centraal', het bijhorende planmilieueffectenrapport (plan-MER) en het bijhorend ruimtelijk veiligheidsrapport (RVR), zoals gevoegd als bijlagen bij dit besluit, definitief vast.
Het PRUP 'Ruien-Centraal' wordt samen met het definitieve vaststellingsbesluit en het volledige advies van de PROCORO onmiddellijk na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan het departement Omgeving van de Vlaamse overheid.
Een digitaal afschrift van dit besluit wordt verstuurd naar de leden van het planteam voor het PRUP ‘Ruien-Centraal’ en de leden van de stuurgroep van het brownfieldconvenant 'Kluisbergen-Herpelgem'.
Tussenkomst: raadslid Greet De Troyer
Tim Moens heeft via e-mail van 30 oktober 2024 een verzoek tot het verlenen van de titel van ereprovincieraadslid ingediend, vergezeld van de nodige documenten.
Tim Moens was provincieraadslid van 3 december 2012 tot 3 december 2018. Hij was lid van het Bureau van 3 december 2012 tot 3 december 2018.
Tim Moens heeft een uittreksel uit het strafregister ingediend en is van onberispelijk gedrag.
Conclusie:
Tim Moens voldoet aan de voorwaarden om de titel van ere-provincieraadslid te krijgen.
Aan de heer Tim Moens wordt de titel van ere-provincieraadslid verleend.
De eretitel mag niet worden gevoerd gedurende de periode dat het mandaat werkelijk wordt bekleed noch door een door de provincie bezoldigde persoon.
Als na de toekenning van de eretitel de drager ervan een zware strafrechtelijke veroordeling of een zware tuchtstraf oploopt of erg onterende feitelijkheden begaat, kan de Provincieraad de eretitel intrekken.
Voor de toepassing van het reglement wordt verstaan onder onberispelijk gedrag: het ontbreken van een zware strafrechtelijke veroordeling dan wel een zware tuchtstraf of het niet bestaan van andere erg onterende feitelijkheden.
Tussenkomsten: raadsleden Kenneth Taylor, Greet De Troyer, Peter Hertog, Kristof Windels
Gedeputeerde Kurt Moens reageert namens de deputatie.
Fractievoorzitter Kenneth Taylor geeft een stemverklaring namens zijn fractie.
Raadslid Bruno Matthys geeft aan zich vergist te hebben bij de stemming. Hij wenst zijn tegenstem gewijzigd te zien in onthouding. De raad stemt hiermee in.
Eerst volgt een algemene toelichting omtrent de bevoegdheid en juridische context en vervolgens een opsomming van de wijzigingen.
1. Bevoegdheid
Artikel 105 van de provinciewet stelt dat de provincie het pensioenreglement van de gedeputeerden bepaalt. Dit principe wordt hernomen in artikel 68 van het provinciedecreet. Buiten de door dwingende wetgeving opgelegde bepalingen, is het bestuur vrij om deze regeling uit te werken. In het verleden werd binnen VVP de princiepsbeslissing genomen om het statuut van de gedeputeerden, waar er beleidsmarge is, af te stemmen op dat van de Vlaamse volksvertegenwoordigers conform de intentie van de decreetgever.
2. Juridische context
Er bestaat vandaag per provincie een apart provinciaal pensioenreglement voor de gedeputeerden. De oorspronkelijke provinciewet van 30 april 1836 stipuleerde namelijk uitdrukkelijk dat elke provincie gehouden is om dergelijk reglement op te maken. Dit werd opnieuw bevestigd in artikel 68 van het provinciedecreet. Voornoemd reglement voor provinciebestuur Oost-Vlaanderen dateert van 17 juni 1975 en werd het laatst aangepast via provincieraadsbesluit van 13 november 2002. Deze versie is dan ook verouderd.
Het provinciebestuur heeft de autonomie om het eigen pensioenreglement aan te passen, echter steeds binnen het kader dat door de hogere wetgeving rond pensioenen wordt opgelegd. Deze is in België de laatste jaren sterk geëvolueerd. De voornaamste wetswijzigingen rond pensioenen die ook op de gedeputeerden van toepassing zijn, zijn de volgende :
In het verleden werd binnen de vereniging van Vlaamse provincies (VVP) de princiepsbeslissing genomen om het statuut van de gedeputeerde af te stemmen op dat van de Vlaamse volksvertegenwoordigers. De pensioenregeling van het Vlaams Parlement werd geactualiseerd op 19 april 2024.
Verder dient rekening te worden gehouden met het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2018 houdende het statuut van de provinciale mandataris, waarin bepaald werd dat de uittredingsvergoeding voor de nieuwe mandaten vanaf 3 december 2018 gebaseerd is op de regeling van de lokale besturen.
Tenslotte speelt ook de wet Wijninckx van 5 augustus 1978 die bepaalt dat de pensioenen en tegemoetkomingen toegekend krachtens het pensioenreglement, onderworpen zijn aan de cumulregels die gelden voor de pensioenen ten laste van de schatkist en/of aan de wettelijke beschikkingen waaraan zij alleen onderworpen zijn.
3. Overzicht van de wijzigingen
Hieronder volgt een overzicht van de wijzigingen aan het reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen, uittredingsvergoeding en vergoeding bij overlijden. Een artikelsgewijze toelichting wordt als bijlage gevoegd bij dit besluit.
3.1. Rustpensioen
De pensioenleeftijd wordt op basis van hogere regelgeving opgetrokken van 55 naar 62 jaar (met overgangsmaatregelen).
Artikel 89 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen bepaalt dat in afwijking van de normale regeling, de pensioenleeftijd wordt vastgesteld op 62 jaar voor mandaten verworven vanaf 15 oktober 2012. Dit ongeacht de duur van de loopbaan. Dit is een verhoging van de pensioenleeftijd ten opzichte van het vorige reglement.
Deze wet voorziet eveneens in een overgangsmaatregel voor gedeputeerden die al 55 jaar waren op 14 oktober 2012 of op dat moment al 20 jaar mandaat hebben. Voor hen blijft de pensioenleeftijd behouden op 55 jaar.
Er wordt verduidelijkt dat het pensioen berekend wordt op de jaarwedde (exclusief onkostenvergoeding, eindejaarstoelage en vakantiegeld). Dit is bepaald door hogere wetgeving.
De wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen stelt dat wat betreft het pensioentantième, met ingang van 1 januari 2012 als minimale breuk het pensioentantième 1/48ste geldt.
Vanuit de raad van bestuur van de VVP op 9 september 2024 wordt voorgesteld om de huidige situatie (gezien de toepassing van 1/48ste als meest voordelige tantième van dwingend recht is) met het pensioentantième van 1/48ste te behouden en om niet te kiezen voor pensioentantième 1/60ste noch voor de introductie van het vakantiegeld.
Voor de pensioenberekening wordt rekening gehouden met de periode tot het eind van de maand waarin het mandaat beëindigd werd in plaats van de datum van de beëindiging van het mandaat.
Er is een overgangsmaatregel voorzien (artikel 100 van voormelde wet) voor gedeputeerden die reeds 20 jaar mandaat hadden of reeds 55 jaar waren op het moment van deze wijziging. Zij behouden voor de mandaatperiodes tot 31 december 2011 de gunstigere regeling dat een volledig pensioen bereikt wordt na 20 jaar mandaat.
Het medisch pensioen wordt afgeschaft. Enerzijds wordt dit niet voorzien in het statuut van het Vlaams Parlementslid. Anderzijds wordt de regeling van het medisch pensioen, waarop dit artikel gebaseerd is, met ingang van 1 januari 2025 voor de ambtenaren afgeschaft.
Er worden schorsingsgronden voor het rustpensioen ingevoerd (een regeling voor internering, detentie en de veroordeling tot een criminele straf).
3.2. Overlevingspensioen
3.3. Uittredingsvergoeding
3.4. Vergoeding bij overlijden
Tenslotte werd het taalgebruik in de tekst gemoderniseerd. Afscheidsvergoeding wordt uittredingsvergoeding, leden van deputatie wordt gedeputeerden, provinciekas wordt provinciale begroting etc.
Dit reglement gaat in op 2 december 2024 of de datum van de installatievergadering indien deze op een andere datum valt, desgevallend wordt deze datum in het reglement hieraan aangepast.
Provinciedecreet 9 december 2005
Wet 28 december 2011 houdende diverse bepalingen
Besluit Vlaamse regering van 4 juli 2018 houdende het statuut van de Vlaamse volksvertegenwoordiger
Besluit Vlaamse regering van 7 september 2018 houdende het statuut van de provinciale mandataris
Provincieraadsbesluit van 17 juni 1975 houdende het reglement betreffende de pensioenen en afscheidsvergoedingen van de leden en de gewezen leden van de bestendige deputatie
Provincieraadsbesluit betreffende de afstemming van het statuut gedeputeerden met dat van de Vlaamse volksvertegenwoordigers
Werkzaamheden interprovinciale werkgroep gemandateerd door college van provinciegriffiers, eind 2023-2024
Raad van bestuur Vereniging Vlaamse Provincies (hierna VVP) van 9 september 2024
Het 'reglement betreffende het pensioen, overlevingspensioen, uittredingsvergoeding en vergoeding bij overlijden van de gedeputeerden, gewezen gedeputeerden en hun rechtverkrijgenden' gevoegd als bijlage bij dit besluit en er integraal deel van uitmakend, wordt vastgesteld als volgt.
"TITEL 1: RUSTPENSIOENEN
Artikel 1:
§1. Iedere gewezen gedeputeerde die tijdens zijn mandaat bijdragen heeft betaald heeft recht op een levenslang pensioen ten laste van de provincie.
Voor het mandaat verworven tot 14 oktober 2012 en de eventueel toegekende periode van uittredingsvergoeding met betrekking tot het mandaat verworven tot 14 oktober 2012, kan het pensioen ingaan vanaf de leeftijd van 55 jaar.
Voor het mandaat verworven vanaf 15 oktober 2012, kan dit pensioen ingaan vanaf de leeftijd van 62 jaar.
Voor de gedeputeerden die op 14 oktober 2012 reeds 55 jaar oud zijn, of op die datum reeds 20 jaar mandaat hebben, blijft de leeftijd voor het ingaan van het pensioen bepaald op 55 jaar.
§2. Het recht op het rustpensioen wordt geschorst vanaf de eerste dag van de maand die volgt op een ononderbroken periode van 12 maanden detentie in een gevangenis en/of internering in een psychiatrische instelling. Het recht op het rustpensioen wordt hersteld vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het einde van de detentie of de internering. Het recht op het rustpensioen wordt geschorst wanneer de pensioengerechtigde zich niet aanmeldt om zijn detentie in de gevangenis of zijn internering te ondergaan.
Tijdens de schorsing van het rustpensioen wordt aan de partner en aan de kinderen die ingeval van overlijden van de pensioengerechtigde recht zouden hebben op een overlevingspensioen, een vervangingspensioen uitgekeerd dat gelijk is aan het overlevingspensioen waarop zij aanspraak zouden kunnen maken indien de gepensioneerde overleden zou zijn. Het recht op dit vervangingspensioen eindigt op de eerste dag van de maand na het overlijden van de gepensioneerde of op de dag van het herstel van het recht op het rustpensioen van de gepensioneerde, zoals bedoeld in het eerste lid.
§3. Het rustpensioen dat geschorst werd tijdens de voorlopige hechtenis wordt met terugwerkende kracht betaald wanneer de pensioengerechtigde voor de inbreuk die aanleiding heeft gegeven tot de voorlopige hechtenis vrijgesproken wordt bij een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing, ontslagen wordt van rechtsvervolging of buiten de zaak gesteld wordt. Het vervangingspensioen dat aan de partner en de kinderen van het gewezen lid betaald is overeenkomstig de eerste paragraaf, wordt in mindering gebracht van deze achterstallen.
§4. Het rustpensioen van de pensioengerechtigde die veroordeeld is tot een criminele straf door een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan wordt herleid tot 65 % van het bedrag waarop hij op aanspraak kan maken.
De veroordeelde die hersteld wordt in eer en rechten heeft opnieuw recht op zijn volledig rustpensioen, zonder de vervallen pensioenrechten te kunnen terugvorderen.
Artikel 2:
§1. Het bij vorige artikelen bedoelde pensioen wordt berekend op basis van de jaarwedde van de gedeputeerde (zonder onkostenvergoeding, vakantiegeld of eindejaarstoelage). Het pensioen wordt slechts uitbetaald vanaf de datum waarop betrokkene geen uittredingsvergoeding ontvangt.
Het bedrag van het rustpensioen wordt op de volgende wijze bekomen:
Jaarwedde (zonder onkostenvergoeding, vakantiegeld of eindejaarstoelage) x 75% x (T1/240 + T2/432).
In deze formule wordt begrepen onder
T1 : de som van het aantal maanden gevalideerd mandaat voor de periode tot 31 december 2011 en het aantal maanden uittredingsvergoeding dat gedurende die periode opgebouwd werd;
T2 : de som van het aantal maanden gevalideerd mandaat voor de periode vanaf 1 januari 2012 en het aantal maanden uittredingsvergoeding dat gedurende die periode opgebouwd werd;
Het pensioen voor gedeputeerden geboren voor 1 januari 1957 wordt voor het hele mandaat berekend op basis van de jaarwedde (zonder onkostenvergoeding) x 75% x (T1/240).
De som van (T1/240+T2/432) mag niet hoger zijn dan 1.
De jaargedeelten worden slechts per volle maand in aanmerking genomen. De volle maanden tijdens dewelke de in artikel 10 bepaalde pensioenbijdrage werd gestort, komen in aanmerking, zowel voor de toekenning als voor de berekening van het pensioen. De maandgedeelten worden opgeteld ten einde, in voorkomend geval, een volle maand van dertig dagen te vormen; met de dagen die in totaal niet een maand vormen wordt geen rekening gehouden. Indien bij het gebruik van verschillende tantièmes, een periode een onvolledige maand kent, wordt deze bij de volgende periode gevoegd.
§2. Zowel voor de toekenning als voor de berekening van het pensioen, wordt rekening gehouden met de maanden tijdens dewelke de uittredende gedeputeerde werkelijk de uittredingsvergoeding heeft ontvangen ten laste van de begroting van de provincie, indien de bijdragen, bepaald bij artikel 10, werden ingehouden.
Het pensioen wordt slechts uitbetaald vanaf de datum waarop de betrokkene geen uittredingsvergoeding meer ontvangt.
De gedeputeerde die gedurende tenminste 4 jaar een werkelijk mandaat heeft vervuld, kan voor een termijn gelijk aan die van de uittredingsvergoeding waarop hij geen aanspraak heeft kunnen maken, bijdragen betalen om tot het minimum van vijf jaar te komen. De aanvullende stortingen, waarvan het bedrag overeenstemt met de maandelijkse bijdragen die zouden ingehouden zijn mocht de uittredingsvergoeding toegekend zijn, moeten plaats hebben tijdens de twaalf maanden die volgen op het einde van de mandaatuitoefening.
§3. Zowel voor de toekenning als voor de berekening van de pensioenen, gaat het mandaat in op de dag van de eedaflegging. Het eindigt op het eind van de maand waarop het gestaakt wordt, om een reden ander dan niet-herkiezing. In dit laatste geval wordt het geacht te eindigen op het eind van de maand van de installatie van de nieuwe deputatie.
§4. Het pensioen mag de drie vierden van de jaarwedde toegekend aan de gedeputeerden niet overtreffen.
Artikel 3:
De betaling van het pensioen wordt geschorst voor iedere betrokkene die de hoedanigheid verwerft van gedeputeerde , die verkozen wordt tot volksvertegenwoordiger, senator, lid van het Europees Parlement, lid van een gemeenschaps- of gewestraad , die benoemd wordt tot provinciegouverneur, minister of staatssecretaris, die gekozen wordt tot lid van een gemeenschaps- of gewestexecutieve, die benoemd wordt tot ambassadeur of die een bezoldigd ambt aanvaardt in een internationale of parastatale instelling.
TITEL II: OVERLEVINGSPENSIOENEN
Artikel 4:
§1. De overlevende partner van een gedeputeerde of gewezen gedeputeerde heeft recht op een overlevingspensioen ten laste van de provincie. Het pensioen van de overlevende partner van een gedeputeerde of gewezen gedeputeerde bedraagt 60% van het pensioen van de gedeputeerde vastgesteld overeenkomstig artikel 2. Voor overlijdens voor 2 december 2024 heeft enkel de gehuwde partner of de echtgescheiden niet hertrouwde partner recht op een overlevingspensioen.
Onder het begrip partner in dit reglement dient begrepen te worden iedere persoon die, op het ogenblik van het overlijden, met een gedeputeerde of een gewezen gedeputeerde een huwelijk heeft aangegaan, een samenlevingscontract heeft afgesloten of een verklaring van wettelijk samenwonen op de gemeente heeft gedaan.
Familieleden van het effectieve of gewezen gedeputeerde die volgens de wet niet in het huwelijk mogen treden met betreffende worden voor de toepassing van het samenlevingscontract of de verklaring van wettelijk samenwonen ook uitgesloten als rechthebbende.
§2. De uitbetaling van het overlevingspensioen wordt geschorst vanaf de eerste dag van de dertiende maand volgend op een nieuw huwelijk, het sluiten van een nieuw samenlevingscontract of het afleggen van een verklaring wettelijk samenwonen. In het geval van nieuw weduwschap of van echtscheiding of beëindiging van het samenlevingscontract of het wettelijk samenwonen wordt de integrale uitbetaling op aanvraag van de overlevende partner hervat vanaf de eerste dag van de maand na het overlijden of het beëindigen van het huwelijk, het samenlevingscontract of het wettelijk samenwonen. Deze bepaling is echter niet van toepassing op het tijdelijke overlevingspensioen waarvan sprake is in artikel 6.
§3. Het recht op het overlevingspensioen wordt geschorst wanneer de rechthebbende gedurende een ononderbroken periode van 12 maanden gedetineerd is in een gevangenis en/of geïnterneerd is in een psychiatrische instelling. De schorsing gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op die periode van 12 maanden. Het recht op het overlevingspensioen wordt hersteld vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het einde van de detentie of de internering.
Het recht op het overlevingspensioen wordt geschorst wanneer de rechthebbende zich niet aanmeldt om zijn detentie in de gevangenis of zijn internering te ondergaan.
Het overlevingspensioen en de overlevingsrente die geschorst werden tijdens de voorlopige hechtenis worden met terugwerkende kracht betaald wanneer de rechthebbende voor de inbreuk die aanleiding heeft gegeven tot die voorlopige hechtenis vrijgesproken wordt bij een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing, ontslagen wordt van rechtsvervolging of buiten de zaak gesteld wordt.
§4. Voor een overlevende partner van een gedeputeerde met tenminste vijf jaar mandaat, mag het pensioen niet minder bedragen dan een overlevingspensioen berekend over 8 jaar mandaat, zonder vermindering. Er wordt rekening gehouden met de periode gedurende dewelke de titularis de uittredingsvergoeding heeft ontvangen, indien de bijdragen bedoeld bij artikel 10, werden ingehouden, evenals met de periode van twaalf maanden gedurende dewelke de titularis de aanvullende stortingen, bedoeld in artikel 2 § 2, heeft verricht teneinde tot een minimum van vijf jaar mandaat te komen.
In geval de overleden gedeputeerde, die op 3 december 2018 reeds een mandaat als gedeputeerde vervulde, geen vijf jaar effectief mandaat telde, maar zijn vijfde jaar begonnen was, kan de overlevende partner bijkomende bijdragen storten, ingehouden op de uittredingsvergoeding waarop hij/zij recht heeft, om het minimum van vijf jaar te bereiken. In dat geval wordt het bedrag van het overlevingspensioen berekend op vijf jaar mandaat.
De rechten van de overlevende partner worden geschorst bij een nieuw huwelijk, samenlevingscontract of wettelijk samenwonen.
Bij overlijden van de gedeputeerde tijdens zijn mandaat, bedraagt het overlevingspensioen minimum 40 % van het maximumpensioen.
Artikel 5:
Het overlevingspensioen wordt vermeerderd uit hoofde van ieder kind ten laste van de overlevende partner voor wie de overleden gedeputeerde of gewezen gedeputeerde aanspraak had op kinderbijslag. Die vermeerdering vervalt evenwel vanaf de dag waarop het betrokken kind geen recht meer heeft op de kinderbijslag.
Per kind is de vermeerdering gelijk aan 10% van het totale bedrag van een maximaal overlevingspensioen.
De toekenning van de aldus berekende vermeerdering mag echter niet tot gevolg hebben dat drie vierde van het bedrag van de wedde van de gedeputeerde overschreden wordt.
Artikel 6:
Er dient ten minste één van de volgende voorwaarden vervuld te zijn om recht te hebben op een overlevingspensioen:
Wanneer het partnerschap minder dan één jaar heeft geduurd en wanneer de overlevende partner aan geen enkele van de in het vorige lid vermelde voorwaarden voldoet, heeft hij recht op een overlevingspensioen gedurende één jaar vanaf de eerste dag van de maand volgend op het overlijden, of op het verstrijken van de periode tijdens dewelke de uittredingsvergoeding werd toegekend, voor zoverre hij het heeft aangevraagd binnen twaalf maanden na het overlijden.
Artikel 7:
§1. De bepalingen betreffende de toekenningsvoorwaarden, de ingangsdatum en de opschorting van het overlevingspensioen, zijn van toepassing op de gewezen partner die geen nieuw huwelijk heeft aangegaan, geen nieuwe samenlevingscontract heeft gesloten of geen verklaring wettelijk samenwonen heeft afgelegd voor het overlijden van de gedeputeerde of de gewezen gedeputeerde die zijn partner was.
De gewezen partner verliest het recht op overlevingspensioen indien hij geen aanvraag heeft ingediend binnen de termijn van één jaar vanaf de dag na het overlijden van zijn gewezen partner (de gedeputeerde). In voorkomend geval wordt het volledige overlevingspensioen toegekend aan de langstlevende partner.
§2. Het overlevingspensioen toegekend aan de gewezen partner die geen nieuw huwelijk heeft aangegaan, geen nieuwe samenlevingscontract heeft gesloten of geen verklaring wettelijk samenwonen heeft afgelegd wordt berekend op basis van het totale pensioen, vastgesteld bij het overlijden van de gewezen partner (gedeputeerde) overeenkomstig artikel 4, naar evenredigheid van de duur van het mandaat op het einde van de maand van het officieel beëindigen van het huwelijk, het samenlevingscontract of het wettelijk samenwonen.
Indien er bij het overlijden van de gedeputeerde of gewezen gedeputeerde zowel een gewezen partner is met recht op een overlevingspensioen en een nieuwe overlevende partner, wordt het overlevingspensioen van de langstlevende overlevende (nieuwe) partner bepaald als 60 % van het rustpensioen verminderd met het bedrag dat toegekend wordt aan de gewezen partner.
Indien de overleden effectieve of gewezen gedeputeerde rechten heeft opgebouwd op een pensioen dat ten minste 40% bedraagt van het maximumpensioen, mag deze regeling niet tot gevolg hebben dat het totale bedrag van het overlevingspensioen van de gewezen partner en eventueel van de overlevende partner minder bedraagt dat het totale bedrag van het overlevingspensioen berekend op basis van ten minste 40% van het maximale pensioen.
Het overlevingspensioen van de langstlevende overlevende (nieuwe) partner wordt niet gewijzigd ingeval van vermindering of schorsing van het overlevingspensioen van de gewezen partner die geen nieuw huwelijk heeft aangegaan, geen nieuwe samenlevingscontract heeft gesloten of geen verklaring wettelijk samenwonen heeft afgelegd of ingeval van overlijden van deze laatste.
§3. De vermeerdering uit hoofde van kinderen ten laste van de gewezen partner en eventueel van de overlevende partner wordt onder hen verdeeld in verhouding tot het aantal kinderen ten laste dat uit de relatie met de overledene werd geboren.
Artikel 8:
Het pensioen van een enige minderjarige volle wees bedraagt drie vijfden van het overlevingspensioen waarop hij/zij, ongeacht de duur van het partnerschap, recht zou hebben gehad. Het globale pensioen van twee wezen bedraagt vier vijfden van hetzelfde pensioen. Dat van drie wezen, het gehele bedrag.
In afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid, zijn de wettelijke bepalingen inzake de toekenning van de kinderbijslag toepasselijk op de wezen, voor wat de leeftijdsgrens betreft. De wezen die voor het leven minder-valide zijn, kunnen het bovenbedoelde pensioen genieten ongeacht hun leeftijd, op voorwaarde dat hun invaliditeit behoorlijk vastgesteld werd door een geneeskundige commissie daartoe aangewezen door de deputatie en dat deze invaliditeit ten minste de graad bereikt dewelke vereist is voor het bekomen van de wettelijke kinderbijslag der minder-validen.
Artikel 9:
Het overlevingspensioen van de rechthebbende die veroordeeld is tot een criminele straf door een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, wordt herleid tot 65% van het bedrag waarop hij aanspraak kan maken. De veroordeelde die hersteld wordt in eer en rechten, heeft opnieuw recht op zijn volledige overlevingspensioen, zonder de vervallen pensioenrechten te kunnen terugvorderen.
TITEL III: GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN
Artikel 10:
Van de wedde door de provincie toegekend aan de gedeputeerden wordt een bijdrage afgehouden zoals bepaald bij de artikelen 60 en 62 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen met alle wijzigingen die er naderhand worden aangebracht. Deze bijdrage wordt maandelijks afgehouden bij de uitbetaling van de wedde.
Artikel 11:
De pensioenen en tegemoetkomingen worden maandelijks en vooruit betaald. Bij de betaalbaarstelling en de uitkering wordt enkel rekening gehouden met de gedeelten van een EUR tot 2 cijfers na de komma.
Artikel 12:
De pensioenen worden vastgesteld op basis van de jaarwedde die aan de gedeputeerde werd of zou worden toegekend op het ogenblik van de ingenottreding van het pensioen.
Artikel 13:
De pensioenen worden herzien wanneer de jaarwedde van de gedeputeerde verhoogd wordt. Het nieuw bedrag wordt bekomen door op de nieuwe jaarwedde het percentage toe te passen dat het oorspronkelijk pensioenbedrag vertegenwoordigde ten opzichte van de jaarwedde geldend op het ogenblik dat het pensioen een aanvang heeft genomen.
Voor de op 31 december 1989 lopende pensioenen wordt het hierboven omschreven percentage met ingang van 1 januari 1990 vervangen door het percentage dat wordt bekomen door het geïndexeerd jaarbedrag van het pensioen te delen door het geïndexeerd jaarbedrag van de wedde van het lid van de deputatie uitgedrukt in de barema’s van kracht op 31 december 1989 en zoals deze bedragen op dezelfde datum zijn geïndexeerd. De hierboven bedoelde percentages worden berekend tot de vierde decimaal inbegrepen.
Artikel 14:
Iedere aanvraag tot het bekomen van een pensioen moet gericht worden tot de deputatie die het toekent na voorlegging van de bescheiden vereist voor de samenstelling van het pensioendossier.
Artikel 15:
De pensioenen en tegemoetkomingen toegekend krachtens dit reglement, zijn onderworpen aan de cumulregels die gelden voor de pensioenen ten laste van de schatkist en/of aan de wettelijke beschikkingen waaraan zij alleen onderworpen zijn.
Artikel 16:
De pensioenen en tegemoetkomingen toegekend krachtens dit reglement zijn onderworpen aan hetzelfde mobiliteitsstelsel en dezelfde koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen als de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de schatkist en/of aan de wettelijke beschikkingen waaraan zij alleen onderworpen zijn.
Artikel 17:
Wat betreft het terugvorderen van ten onrechte betaalde sommen, beslag op of overdracht van pensioen, alsook de verjaring, zijn de pensioenen en tegemoetkomingen toegekend krachtens dit reglement, onderworpen aan dezelfde wettelijke beschikkingen als de gelijkaardige voordelen ten laste van de schatkist en/of aan de wettelijke beschikkingen waaraan zij alleen onderworpen zijn.
TITEL IV: UITTREDINGSVERGOEDING
Artikel 18:
§1. Aan de gedeputeerden wordt, bij het beëindigen van hun mandaat, op hun schriftelijk verzoek aan de deputatie, een uittredingsvergoeding toegekend onder volgende modaliteiten.
Gedeputeerden die op 3 december 2018 of later een nieuw (eerste) mandaat aanvatten hebben recht op een uittredingsvergoeding:
In geval van vrijwillig ontslag in de loop van de legislatuur heeft de aftredende gedeputeerde geen recht op een uittredingsvergoeding,
De uittredingsvergoeding van de gedeputeerde is gelijk aan een twaalfde van de laatste jaarvergoeding (zonder onkostenvergoeding), vermeld in artikel 68, § 1, van het Provinciedecreet, per gepresteerd jaar. Als de gedeputeerde verschillende opeenvolgende mandaten heeft uitgeoefend, wordt er alleen rekening gehouden met de ontvangen jaarvergoeding van het laatst uitgeoefende mandaat.
Voor een nieuw mandaat vanaf 03 december 2018 wordt deze vergoeding berekend naar rato van één maand per voltooid jaar mandaat als gedeputeerde; onder jaar wordt een volledige tijdsspanne van twaalf maanden verstaan.
Zij wordt evenwel toegekend gedurende ten hoogste 12 maanden.
§2. De uittredingsvergoeding vervalt:
1° als de betrokkene een ander beroepsinkomen geniet;
2° als de betrokkene overlijdt, vanaf de maand volgend op het overlijden.
Onder ander beroepsinkomen als vermeld in 1°, wordt ook het vervangingsinkomen wegens werkloosheid, pensionering en arbeidsongeschiktheid verstaan. In afwijking van het eerste lid, 1°, kan de betrokkene vragen om het verschil bij te passen als dat ander beroepsinkomen lager is dan de uittredingsvergoeding.
§3. De uittredingsvergoeding wordt maandelijks uitbetaald. Op de uittredingsvergoeding wordt uitsluitend bedrijfsvoorheffing en 7.5 % pensioenbijdragen ingehouden.
§4. Om de uittredingsvergoeding, vermeld in paragraaf 1, of het bij te passen verschil, vermeld in paragraaf 2, derde lid, te kunnen genieten, dient de betrokkene maandelijks een verklaring op erewoord in waaruit blijkt dat hij gedurende de periode in kwestie geen beroepsinkomen genoot of een lager beroepsinkomen genoot dan het bedrag van de uittredingsvergoeding, vermeld in paragraaf 1, derde lid.
Artikel 19:
§1. Gedeputeerden die op 3 december 2018 reeds een mandaat als gedeputeerde vervulden hebben bij het beëindigen van hun mandaat recht op een uittredingsvergoeding volgens volgende modaliteiten.
Gedeputeerden die op 3 december 2018 reeds een mandaat als gedeputeerde vervulden hebben recht op een uittredingsvergoeding:
In geval van vrijwillig ontslag in de loop van de legislatuur heeft de aftredende gedeputeerde geen recht op een uittredingsvergoeding.
§2. Voor een mandaat tot 31 mei 2014 wordt deze vergoeding berekend naar rato van twee maanden per jaar mandaat als gedeputeerde met diens verstande dat een begonnen jaar als volledig wordt beschouwd; onder jaar wordt een volledige tijdsspanne van twaalf maanden verstaan.
In afwijking hiervan geven de eerste 12 maanden van de politieke loopbaan recht op een maand uittredingsvergoeding per loopbaanmaand. Een politieke loopbaan van 1 tot 6 jaar geeft recht op 12 maanden uittredingsvergoeding.
De maximumduur van de uittredingsvergoeding bedraagt 48 maanden
Voor zover op grond van deze berekening de duur van de uittredingsvergoeding nog geen 24 maanden bedraagt, wordt voor het gedeelte van zijn politieke loopbaan vanaf 1 juni 2014 voor elk begonnen politieke loopbaanjaar de duur van de uittredingsvergoeding vermeerderd met een maand, zonder dat de totale duur meer mag bedragen dan 24 maanden.
§3. Voor een mandaat vanaf 1 juni 2014 wordt deze vergoeding berekend naar rato van één maand per jaar mandaat als gedeputeerde met dien verstande dat een begonnen jaar als volledig wordt beschouwd; onder jaar wordt een volledige tijdspanne van twaalf maanden verstaan.
Zij wordt evenwel toegekend gedurende ten minste 5 maanden en ten hoogste 24 maanden.
Een gedeputeerde die op 31 mei 2014 al 24 of meer maanden uittredingsvergoeding heeft opgebouwd, kent geen aangroei meer van zijn uittredingsvergoeding. Een gedeputeerde die op 31 mei 2014 minder dan 24 maanden uittredingsvergoeding heeft opgebouwd, bouwt per nieuw begonnen mandaatjaar verder 1 maand uittredingsvergoeding op tot maximum van 24 maanden uittredingsvergoeding is bereikt.
§4. Het bedrag van de uittredingsvergoeding is gelijk aan de wedde van een gedeputeerde verhoogd met de forfaitaire vergoeding die 28% van de wedde bedraagt. Op de uittredingsvergoeding wordt uitsluitend bedrijfsvoorheffing en 7.5 % pensioenbijdragen ingehouden.
De uittredingsvergoeding wordt maandelijks uitbetaald, maar slechts vanaf de dag waarop de betrokkene zijn wedde van gedeputeerde niet meer ontvangt.
§5. De vergoeding wordt niet toegekend aan de gedeputeerden die bij het eindigen van hun mandaat verkozen worden tot volksvertegenwoordiger, senator, lid van het Europees Parlement, die benoemd worden tot provinciegouverneur, minister of staatssecretaris, die gekozen worden tot lid van een gemeenschaps- of gewestexecutieve, die benoemd worden tot ambassadeur of die een bezoldigd ambt in een internationale of parastatale instelling aanvaarden.
Voor de gedeputeerde die, bij het eindigen van zijn mandaat, verkozen wordt tot lid van een gemeenschaps- of gewestraad zal de vergoeding worden verminderd met het bedrag van de vergoeding die de belanghebbende zal genieten uit hoofde van zijn gemeenschaps- of gewestmandaat.
Rechthebbenden op de vergoeding die naderhand één van de bovenvermelde mandaten of ambten aanvaarden, verliezen het voordeel van de vergoeding naar verhouding van het aantal maanden gedurende dewelke zij het genoemd mandaat of ambt hebben uitgeoefend.
§6. Indien de rechthebbende van een uittredingsvergoeding opnieuw lid wordt van de deputatie, int hij geen uittredingsvergoeding meer. Het aftredend lid van de deputatie dat bij een vroegere ambtsonderbreking reeds geheel of gedeeltelijk een uittredingsvergoeding heeft genoten, zal na het beëindigen van zijn nieuw mandaat alleen de uittredingsvergoeding genieten die voortvloeit uit zijn nieuw mandaat, met dien verstande dat de totale duur van de diverse uittredingsvergoedingen alleszins ten minste gelijk moet zijn aan de duur van de uittredingsvergoeding waarop hij aanspraak had kunnen maken indien hij zijn mandaat op onafgebroken wijze zou hebben uitgeoefend.
Artikel 20:
Wanneer een gedeputeerde die op 3 december 2018 reeds een mandaat als gedeputeerde vervulde, in functie overlijdt, heeft de overlevende partner en bij ontstentenis de minderjarige kinderen (elk voor een gelijk deel), recht op 60% van de uittredingsvergoeding waarop de titularis recht zou hebben gehad op de datum van zijn/haar overlijden. Wanneer een gedeputeerde die op 3 december 2018 reeds een mandaat als gedeputeerde vervulde op het moment dat hij een uittredingsvergoeding geniet, overlijdt, heeft de overlevende partner en bij ontstentenis de minderjarige kinderen (elk voor een gelijk deel), recht op 60% van de uittredingsvergoeding voor de resterende periode van de uittredingsvergoeding.
Artikel 21:
De in artikel 20 vermelde vergoedingen worden aangevraagd bij deputatie binnen een termijn van drie maanden na het overlijden van de gedeputeerde. Latere aanvragen zijn onontvankelijk.
TITEL V: VERGOEDING BIJ OVERLIJDEN
Artikel 22:
Bij het overlijden van een gedeputeerde in de periode waarin hij zijn mandaat uitoefent, een uittredingsvergoeding kan aanvragen, of een uittredingsvergoeding ontvangt, hebben de erfgenamen recht op een begrafenisvergoeding. Het totale bedrag van de begrafenisvergoeding stemt overeen met twee twaalfden van de som van de verloning (exclusief eindejaarstoelage en vakantiegeld) van de gedeputeerde.
Artikel 23:
Bij het overlijden van een gepensioneerde gedeputeerde wordt, ten bate van de echtgenoot of bij ontstentenis van deze, van zijn erfgenamen in de rechte lijn, als compensatie voor begrafeniskosten, een vergoeding uitgekeerd die gelijk is aan het rekenkundig gemiddelde van het maandelijks minimum- en maximumbedrag van het pensioen van gedeputeerde. Het minimumbedrag is het pensioen berekend op een gevalideerd mandaat van 8 jaar (uittredingsvergoeding inbegrepen).
Artikel 24:
Bij overlijden van degene die een overlevingspensioen geniet, wordt ten bate van de erfgenamen in de rechte lijn, als compensatie voor begrafeniskosten, een vergoeding uitgekeerd gelijk aan het rekenkundige gemiddelde van het maandelijkse minimum- en maximumbedrag van het totale bedrag van het overlevingspensioen. Het minimumbedrag is het pensioen berekend op een gevalideerd mandaat van 8 jaar (uittredingsvergoeding inbegrepen).
Bij ontstentenis van de in artikelen 23 en 24 bedoelde rechtverkrijgenden mag de vergoeding worden uitgekeerd aan elke natuurlijke of rechtspersoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten heeft gedragen. In dat geval is de vergoeding gelijk aan de werkelijk gedane kosten zonder dat die evenwel het bedrag mogen overschrijden dat in dit artikel bepaald is ten gunste van de echtgenoot of van de erfgenamen in de rechte lijn.
Artikel 25:
Een afhouding van 0,5% wordt uitgevoerd, ten voordele van de provinciale begroting, op het brutobedrag van de aan gewezen gedeputeerde of aan hun rechthebbenden uitbetaalde rust- of overlevingspensioenen. De opbrengst van deze afhouding wordt geboekt in de ontvangsten van de gewone begroting.
Artikel 26:
Dit reglement gaat in op 2 december 2024. Het pensioenreglement voor de bestendig afgevaardigden van provinciebestuur Oost-Vlaanderen, goedgekeurd bij provincieraadsbesluit van 17 juni 1975, wordt opgeheven."
Tussenkomsten: raadsleden Elisabet Dooms, Bart Blommaert, Kenneth Taylor, Christian Bauwens
Gedeputeerden Kurt Moens, An Vervliet en Filip Van Laecke reageren namens de deputatie.
De periode van de aanpassing van het meerjarenplan blijft altijd de initiële periode van het meerjarenplan, maar de staat van het financieel evenwicht (schema M2), het overzicht van de
ontvangsten en uitgaven volgens hun economische aard (schema T2) en het overzicht van de evolutie van de financiële schulden (schema T4) moeten altijd de financiële consequenties voor ten minste 3 toekomstige boekjaren beschrijven.
Bij deze aanpassing van het meerjarenplan voor de vaststelling van de kredieten voor het boekjaar 2025 zijn in de schema’s M2, T2 en T4 dus de boekjaren 2020 tot 2027 opgenomen.
1. De strategische nota
De motivering van de wijzigingen bevat, in volgorde van de strategische nota, voor alle beleidsdoelstellingen en actieplannen het detail van de aanpassingen aan het meerjarenplan.
De voorgestelde aanpassingen betreffen o.m.:
De strategische nota bevat de prioritaire beleidsdoelstellingen en prioritaire actieplannen met een raming van de ontvangsten en uitgaven voor elk jaar van het meerjarenplan. Er zijn geen inhoudelijke aanpassingen.
De lijst van alle beleidsdoelstellingen, actieplannen en bijhorende acties met de daaraan gekoppelde budgetten is beschikbaar op extranet: https://extranet.oost-vlaanderen.be/beleidsenbeheerscyclus/meerjarenplan-2020-2025/,DanaInfo=intranet+.
2. De financiële nota
De financiële nota van het meerjarenplan heeft een dubbel doel. Vooreerst wil men de financiële gevolgen van het beleid in kaart brengen. Vervolgens komt de financiële gezondheid van het bestuur aan bod. De cijfermatige vertaling van de doelstellingen laat toe om op snelle wijze inzicht te verwerven in de financiële gezondheid van het bestuur.
a. Het financieel doelstellingenplan (schema M1)
Het financieel doelstellingenplan bevat een overzicht van alle uitgaven en ontvangsten van het provinciebestuur, enerzijds per beleidsdoelstelling waar prioritaire actieplannen in kaderen en anderzijds het totaal van de niet prioritaire beleidsdoelstellingen. De indeling is uitgesplitst over exploitatie, investeringen en financiering.
b. De staat van het financieel evenwicht (schema M2)
Uit de staat van het financieel evenwicht blijkt dat het provinciebestuur de twee evenwichtscriteria duidelijk haalt:
Een positieve autofinancieringsmarge duidt erop dat het saldo uit de exploitatie zal volstaan om de aflossingen van leningen te financieren. Met de middelen gegenereerd uit de normale werking, zonder de overschotten van het verleden, kan het provinciebestuur dus de netto-leningslasten voldoen.
De gecorrigeerde autofinancieringsmarge en de geconsolideerde gecorrigeerde autofinancieringsmarge zijn bijkomende indicatoren voor het financieel evenwicht. In de berekening van de gecorrigeerde autofinancieringsmarge worden de periodieke aflossingen van leningen vervangen door 8% van de totale financiële schuld. Ook de gecorrigeerde autofinancieringsmarge is positief in het laatste jaar van het meerjarenplan. De geconsolideerde gecorrigeerde autofinancieringsmarge is gelijk aan de gecorrigeerde autofinancieringsmarge. Met de inkanteling van APB De Gavers en de uitkanteling van APB Zorgcentrum Lemberge zijn er immers geen APB’s meer.
c. Het overzicht van de kredieten (schema M3)
Op basis van dit schema worden de gewijzigde kredieten voor het lopende boekjaar 2024 vastgesteld, evenals de kredieten voor boekjaar 2025. De kredieten zijn limitatief op niveau van:
3. Aandachtspunten
a. De financiële schulden (schema T4)
In het initieel meerjarenplan was een maximale stijging van de uitstaande schuld tot 147 mln EUR eind 2025 voorzien (in de theoretische veronderstelling dat alle gebudgetteerde uitgaven voor de volle 100% gerealiseerd worden). Bij de voorgaande aanpassingen meerjarenplan werd het positief rekeningresultaat gebruikt om de op te nemen leningen sterk te verminderen. in de huidige aanpassing meerjarenplan worden de op te nemen leningen opnieuw verminderd met 6 mln EUR. De maximaal uitstaande schuld eind 2025 bedraagt 36,3 mln EUR.
b. Aanpassing subsidielijst
In deze aanpassing van het meerjarenplan zijn ook enkele verschuivingen van, naar of tussen subsidies (budgetgroep 649) opgenomen. Deze worden toegelicht in de motivering van de aanpassingen meerjarenplan (blz. 5-16). De volledige subsidielijst is als extra bijlage toegevoegd (zie blz. 139-156), hierin zijn de gevraagde aanpassingen verwerkt en zijn ook tekstuele wijzigingen (n.a.v. herwerkte reglementen bijvoorbeeld) gemarkeerd.
c. Detail investeringsbudget 2020-2025 per beleidsdoelstelling
In deze bijlage van het meerjarenplan worden de belangrijkste investeringen opgelijst per beleidsdoelstelling, gewijzigde bedragen zijn geel gemarkeerd. De bijlage vermeldt per beleidsdoelstelling het totaal investeringskrediet initieel en na deze aanpassing meerjarenplan (blz.169-196).
Conform de decretale bepalingen wordt de aanpassing aan het meerjarenplan 2020-2025 voor vaststelling aan de provincieraad voorgelegd.
Het provinciedecreet van 9 december 2005, artikelen 141,142, 151 en 164.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2018 over de beleids- en beheerscyclus van de lokale besturen.
Het ministerieel besluit van 26 juni 2018 tot vaststelling van de modellen en nadere voorschriften van de beleidsrapporten, de rekeningstelsels en de digitale rapportering van de beleids-en beheerscyclus van de lokale besturen.
Het provincieraadsbesluit van 4 december 2019 waarin het meerjarenplan 2020-2025 wordt goedgekeurd.
Het provincieraadsbesluit van 17 juni 2020 waarbij het algemeen kader van het organisatiebeheersingssysteem wordt goedgekeurd, in het bijzonder deel 4 - Financieel management.
Het besluit van de Provinciegriffier van 7 juni 2024 tot vaststelling van het organisatiebeheersingssysteem.
Het provincieraadsbesluit van 26 juni 2024 waarbij de negende aanpassing aan het meerjarenplan 2020-2025 wordt goedgekeurd.
De tiende aanpassing aan het meerjarenplan 2020-2025, bestaande uit de strategische nota en de financiële nota met toelichtingen en bijlagen wordt vastgesteld.
De kredieten 2025 worden vastgesteld.
Tussenkomsten: raadsleden Christian Bauwens, Bruno Matthys
Gedeputeerde Kurt Moens reageert namens de deputatie.
Het is budgettair noodzakelijk provinciale opcentiemen op de onroerende voorheffing te heffen.
Gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994.
Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992.
Provinciedecreet van 9 december 2005.
Het belastingreglement inzake de opcentiemen op de onroerende voorheffing voor het aanslagjaar 2025 wordt als volgt vastgesteld:
Artikel 1
Voor het aanslagjaar 2025 worden ten bate van de Provincie Oost-Vlaanderen 148,47 opcentiemen op de onroerende voorheffing geheven.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking de dag na de bekendmaking ervan.
Tussenkomsten: raadsleden Kenneth Taylor, Christian Bauwens, Peter Hertog, Bart Blommaert, Greet De Troyer, Elisabet Dooms, Kristof Windels
Gedeputeerde Kurt Moens reageert namens de deputatie.
Raadsleden Bruno Matthys en Bart Blommaert geven aan zich vergist te hebben bij de stemming. Zij wensen hun voorstem gewijzigd te zien in onthouding. De raad stemt hiermee in.
Het is budgettair noodzakelijk een belasting te heffen die toelaat de uitgaven van de Provincie in het algemeen te financieren (de verplichte en de facultatieve uitgaven).
Het opzet achter het initieel invoeren van de belasting (vanaf het aanslagjaar 1988) was tevens een vereenvoudiging van de provinciale fiscaliteit (afschaffing van zestien andere provinciebelastingen).
De heffing van de belasting moet zelf efficiënt en rendabel zijn. Aldus dienen de belastingopbrengsten de administratieve kosten verbonden aan de vestiging en de invordering van de belastingaanslagen te dekken.
Een algemene en evenwichtige spreiding van de belastingdruk wordt nagestreefd over meer dan zevenhonderdduizend belastingplichtigen, namelijk de gezinnen en de bedrijven (zelfstandigen en vennootschappen) die op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen één of meerdere woningen, respectievelijk vestigingen gebruiken of tot gebruik voorbehouden.
Ten overstaan van de gezinnen bestaat het belastbaar feit uit elke woning die op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen is gelegen en die door het gezin wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden.
Ten overstaan van de bedrijven bestaat het belastbaar feit uit elke vestiging die op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen is gelegen en die door het bedrijf wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden.
Zowel de gezinnen als de bedrijven dienen de belasting verschuldigd te zijn afzonderlijk per woning, respectievelijk per vestiging hoe ook genoemd, die zij op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen gebruiken of tot gebruik voorbehouden.
De belastbare grondslag moet eenvoudig meetbaar en controleerbaar zijn en bestaat derhalve uit de totale gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte van het goed waarop de woning (gezinnen) of de vestiging (bedrijven) zich bevindt en die door de belastingplichtige wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden.
Het oppervlaktecriterium met een daaraan gekoppelde gedifferentieerde tariefstructuur laat op adequate wijze toe om, bij benadering en in overeenstemming met het beginsel van de verdelende rechtvaardigheid, de belasting vast te stellen.
Het oppervlaktecriterium wordt als berekeningsbasis redelijk en objectief beschouwd teneinde de algemene provinciebelasting te berekenen.
De belasting beoogt belastingplichtigen met verschillende toestanden en die verscheidenheid moet noodzakelijkerwijs worden opgevangen in vereenvoudigde categorieën. De normen van een belasting kunnen niet worden aangepast naargelang de eigenheid van elk individueel geval. Er kan niet voor alle mogelijke soorten gezinnen en bedrijven (elk met hun eigen en meest uiteenlopende kenmerken) worden voorzien in een specifieke belastingregeling.
Verschillen inzake financiële draagkracht en/of economische rentabiliteit maken redelijk verantwoorde differentiatiecriteria uit voor de toepassing van het belastingreglement en het verschil in tarifering.
In het algemeen mag worden aangenomen dat de verschillen in financiële draagkracht verantwoorden dat gezinnen aan lagere tarieven worden onderworpen dan bedrijven. De activiteiten van gezinnen zijn niet gericht op een economische exploitatie, terwijl bedrijven bestendig een economisch rendement beogen en/of een winstoogmerk hebben.
Financieel kwetsbaardere gezinnen kunnen ontheffing van de belasting bekomen op basis van objectieve voorwaarden. Deze voorwaarden houden verband met een tegemoetkoming die genoten wordt op basis van een onderzoek dat reeds door andere wettelijk bevoegde instanties werd uitgevoerd.
Om nieuwe (het afgelopen jaar voor het eerst in de Kruispuntbank van Ondernemingen ingeschreven) bedrijven in hun aanvangsfase financieel te ondersteunen, wordt voor deze bedrijven een vrijstelling van de belasting voorzien.
Categorieën van bedrijven die door hun aard de grond (bodem) als natuurlijk productiemiddel of voor specifieke openluchtrecreatieve beroeps- of bedrijfsdoeleinden aanwenden en die in vergelijking met andere categorieën een lager rendement per vierkante meter oppervlakte hebben, hebben een uitzonderlijke nood aan grotere oppervlakten om een economisch leefbare (rendabele) exploitatie te kunnen realiseren. De tariefstructuur komt tegemoet aan de doelstelling van een evenwichtige spreiding in functie van de financiële draagkracht door voor deze categorieën van belastingplichtigen aangepaste tarieven te voorzien, die in overeenstemming kunnen worden beschouwd met hun financiële draagkracht.
Voor gepensioneerden die nog de hoedanigheid hebben van zelfstandige en waarvan veelal mag worden aangenomen dat zij in beperktere mate verder actief zijn/blijven omwille van de behoefte om hun pensioen financieel aan te vullen, wordt de belasting per vestiging vastgesteld op een niveau dat slechts in geringe mate afwijkt van de minimumbelasting die geldt voor gezinnen. Deze personen mogen veelal hun pensioen slechts cumuleren met een activiteit binnen wettelijk vastgestelde financiële grenzen, waardoor kan aangenomen worden dat hun financiële draagkracht beperkter is dan niet-gepensioneerde bedrijven.
Het heffen van minimumbelastingen is gerechtvaardigd door enerzijds de noodzaak om de administratieve kost van de belastingheffing te dekken en anderzijds doordat kan worden aangenomen dat de voorziene minimumbedragen binnen de draagkracht liggen van elke belastingplichtige.
Gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994.
Wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten.
Wet van 15 maart 1999 betreffende de beslechting van fiscale geschillen.
Wet van 23 maart 1999 betreffende de rechterlijke inrichting in fiscale zaken.
Provinciedecreet van 9 december 2005.
Decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen.
Koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister.
Het belastingreglement inzake de Algemene Provinciebelasting voor het aanslagjaar 2025 wordt als volgt vastgesteld:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Teneinde te voorzien in de verplichte en de facultatieve uitgaven van de Provincie wordt voor het aanslagjaar 2025, ten behoeve van de Provincie Oost-Vlaanderen, een algemene provinciebelasting geheven.
Artikel 2
Aan de algemene provinciebelasting zijn onderworpen:
1° de gezinnen die op 1 januari van het aanslagjaar op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen één of meerdere woningen gebruiken of tot gebruik voorbehouden;
2° de bedrijven die op 1 januari van het aanslagjaar op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen één of meerdere vestigingen gebruiken of tot gebruik voorbehouden.
Artikel 3
Voor de toepassing van dit besluit wordt het volgende verstaan onder:
1° gezin: hetzij een persoon die gewoonlijk alleen leeft, hetzij twee of meer personen die, al dan niet door verwantschap aan elkaar verbonden, gewoonlijk in één en dezelfde woning verblijven en er samenleven;
2° woning: elke woongelegenheid die bestemd is voor de huisvesting en de verblijfplaats van een gezin en als zodanig dienstig is voor privé-gebruik (woondoeleinden eigen aan een gezin);
3° bedrijf: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die beroeps- of bedrijfsdoeleinden nastreeft in de hoedanigheid van zelfstandige, respectievelijk vennootschap;
4° zelfstandige: elke natuurlijke persoon die hoofdzakelijk of aanvullend een nijverheids-, ambachts-, landbouw-, tuinbouw- en/of handelsonderneming exploiteert, een economische activiteit zelfstandig verricht en/of een intellectueel, vrij of dienstverlenend beroep of een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit zelfstandig uitoefent;
5° vennootschap: elke rechtspersoon die een nijverheids-, ambachts-, landbouw-, tuinbouw- en/of handelsonderneming exploiteert, een economische activiteit zelfstandig verricht, een intellectueel, vrij of dienstverlenend beroep zelfstandig uitoefent en/of zich met verrichtingen van winstgevende aard (inclusief dergelijke verrichtingen die verband houden met het beheer van roerende en/of onroerende goederen) bezighoudt, evenals elk van deze rechtspersonen in vereffening;
6° vestiging: elk (gedeelte van een) onroerend goed of meerdere onroerende goederen die samen een geheel, een entiteit of een complex vormen, dat/die voor beroeps- of bedrijfsdoeleinden is bestemd of in het kader van beroeps- of bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt en/of elke activiteitskern, elk(e) lokaliteit of centrum van werkzaamheden of elk (geheel van) ruimte(n), onder gelijk welke vorm en van individuele of collectieve aard, die/dat voor beroeps- of bedrijfsdoeleinden is bestemd of in het kader van beroeps- of bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, evenals een maatschappelijke zetel of een administratieve zetel of lokaliteit, alsook elk (gedeelte van een) onroerend goed of lokaliteit dat/die bijdraagt tot de realisatie/uitvoering van de beroeps- of bedrijfsdoeleinden (met inbegrip van bestuur of beheer, in de ruimste zin);
7° agrarisch bedrijf: een zelfstandige of een vennootschap van wie de beroeps- of bedrijfsdoeleinden uitsluitend bestaan uit landbouw en/of tuinbouw;
8° landbouw: een bedrijfsmatige exploitatie gericht op akkerbouw en/of weidebouw en/of bosbouw en/of veeteelt;
9° akkerbouw: een bedrijfsmatige exploitatie gericht op het telen van granen, nijverheidsgewassen, voedergewassen, aardappelen, peulvruchten, pootgoed, landbouwzaden en/of aanverwante gewassen;
10° weidebouw: een bedrijfsmatige exploitatie gericht op het exploiteren van blijvend grasland als voedselbron voor dieren welke door het bedrijf voor gebruiks- of winstdoeleinden worden gehouden;
11° bosbouw: een bedrijfsmatige exploitatie gericht op het aanleggen en exploiteren van bossen, met inbegrip van de bosboomkwekerij;
12° veeteelt: een bedrijfsmatige exploitatie gericht op het kweken/fokken, vetmesten en/of houden van dieren voor de vlees-, melk- of eierproductie, voor de vacht of voor het bekomen van jongen;
13° tuinbouw: een bedrijfsmatige exploitatie gericht op groenteteelt, fruitteelt, boomkwekerij andere dan bosboomkwekerij, sierteelt, kweek van tuinbouwzaden, plantgoed en/of aanverwante teelten;
14° landbouw- en/of tuinbouwoppervlakte: oppervlakte die een bestemming kreeg voor landbouw en/of tuinbouw en als zodanig door een agrarisch bedrijf wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden als teeltgrond, oppervlakte in serres, …;
15° serre: elke duurzame constructie die bestemd is of gebruikt wordt voor tuinbouw of die dienstig is voor een agrarisch bedrijf dat aan tuinbouw doet;
16° teeltgrond: grond waarvan de bodem bestemd is of gebruikt wordt als voedingsbodem voor de producten die erop worden geteeld in het kader van landbouw en/of tuinbouw;
17° openluchtrecreatief bedrijf: een zelfstandige of een vennootschap met uitsluitend openluchtrecreatieve beroeps- of bedrijfsdoeleinden, d.w.z. beroeps- of bedrijfsdoeleinden gericht op het uitbaten van kampeerterreinen, verblijfparken en andere accommodaties voor vakantie en recreatie in openlucht, infrastructuur voor recreatieve sportbeoefening in openlucht gedurende het jaar, dieren- en botanische tuinen/parken/markten, openluchtmusea en natuur- en wildreservaten;
18° bedrijfsmatige exploitatie: een exploitatie waarbij met een duurzame organisatie en inzet van arbeid en kapitaal aan het economische productieproces wordt deelgenomen, met de bedoeling de voortgebrachte producten gestadig te verkopen en daarmee bedrijfswinst te realiseren;
19° decreet: het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen;
20° deputatie: de deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen (waarvan het adres op het aanslagbiljet wordt vermeld bij de contactgegevens);
21° gebouwde oppervlakte: oppervlakte van bouwwerken, constructies en/of installaties die door hun aard op duurzame en gebruikelijke wijze ter plaatse blijven staan;
22° ongebouwde oppervlakte: oppervlakte van het aardoppervlak in openlucht en die niet in aanmerking wordt genomen als gebouwde oppervlakte;
23° installatie: een technisch samenhangend en vaak min of meer geavanceerd systeem dat een bepaald doel dient, zoals systemen voor ventilatie, verwarming, verkoeling, elektriciteitsvoorziening, telecommunicatie, …;
24° bouwlaag: een (reeks van) ruimte(n) geheel of gedeeltelijk op, onder of boven de begane grond gelegen en waarvan de bodem zich op een (nagenoeg) zelfde hoogte (niveau) bevindt binnenin een bouwwerk;
25° bevolkingsbestand: de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister vermeld in de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en in het koninklijk besluit 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister;
26° eBox: de eBox vermeld in de wet van 27 februari 2019 inzake de elektronische uitwisseling van berichten via de eBox.
Artikel 4
§ 1 De belasting ten laste van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 2, 1° wordt in dit besluit "Algemene Provinciebelasting-Gezinnen" genoemd en afgekort als "APB-Gezinnen".
§ 2 De belasting ten laste van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 2, 2° wordt in dit besluit "Algemene Provinciebelasting-Bedrijven" genoemd en afgekort als "APB-Bedrijven".
HOOFDSTUK II
BEPALINGEN EIGEN AAN DE APB-GEZINNEN
Artikel 5
§ 1 De belasting wordt gevestigd op naam van de referentiepersoon van het gezin.
§ 2 De belasting geldt zowel voor de woning die dient als hoofdverblijfplaats van het gezin als voor een woning die dient als andere verblijfplaats (dan de hoofdverblijfplaats) van het gezin.
§ 3 De toestand op 1 januari van het aanslagjaar is bepalend voor de belastingplicht en de belasting is ondeelbaar verschuldigd voor het gehele jaar.
De hoofdverblijfplaats, de referentiepersoon en de samenstelling van het gezin op 1 januari van het aanslagjaar worden bepaald door de inschrijving in het bevolkingsbestand van de gemeente waar het gezin ingeschreven is.
Het feit dat in de loop van het aanslagjaar de (hoofd)verblijfplaats, de referentiepersoon en/of de samenstelling van het gezin wijzigt, heeft geen invloed op de belastingplicht en geeft geen aanleiding tot enige belastingvermindering.
Artikel 6
§ 1 Elk gezin is de belasting verschuldigd afzonderlijk per woning hoe ook genoemd, die door het gezin wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden en op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen is gelegen.
§ 2 De belasting wordt vastgesteld rekening houdend met de totale gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte van het goed waarop de woning zich bevindt.
§ 3 Alle oppervlakten van het goed waarop de woning zich bevindt, die door het gezin worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden, zijn belastbaar.
Oppervlakte die bestemd is voor of in aanmerking kan komen voor gebruik door het gezin, is een onderdeel van en wordt ook meegerekend tot de gebruikte of tot gebruik voorbehouden oppervlakte. Om belastbaar te zijn, volstaat het dat oppervlakte eventueel (nog) kan worden gebruikt, ook al wordt deze oppervlakte op 1 januari van het aanslagjaar niet effectief gebruikt (bv. braakliggende gronden, woeste gronden, …).
Onder "gebruik" moet elke vorm van gebruik worden verstaan, met inbegrip van het gebruik als tuin, bos, vijver, park, grasstrook, groenzone, sportterrein, weiland, op- en afrit, onderbenutte grond, ... (niet-limitatieve opsomming).
Onroerende goederen die palen aan, behoren tot of gelegen zijn nabij de door het gezin gebruikte of tot gebruik voorbehouden woning en die een bestemming kregen voor een privé-gebruik eigen aan dit gezin en/of hiermee een functionele band hebben, maken sowieso voor de vaststelling van de belasting steeds integrerend deel uit van het goed waarop de woning van dit gezin zich bevindt en worden voor de vaststelling van de belasting uitsluitend gerekend tot de door dit gezin gebruikte of tot gebruik voorbehouden oppervlakte.
§ 4 De gebouwde gedeelten van het goed die gemeenschappelijk door meerdere gezinnen worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden, worden voor de vaststelling van de belasting evenredig verdeeld over het aantal gezinnen dat op het goed een woning gebruikt of tot gebruik voorbehoudt. Voor de ongebouwde gedeelten van het goed die gemeenschappelijk door meerdere gezinnen worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden, wordt het gedeelte dat per gezin in aanmerking te nemen is, vastgesteld pro rato van de voor elk gezin belastbare gebouwde oppervlakte ten opzichte van de totale belastbare gebouwde oppervlakte op het gehele goed.
§ 5 Onroerende goederen die van elkaar zijn gescheiden door een weg, een gracht, een waterloop, één of meerdere andere nabijgelegen percelen, … en die belastbaar zijn in hoofde van hetzelfde gezin, worden beschouwd als één goed waarop een woning van dit gezin zich bevindt. Desgevallend wordt voor de vaststelling van de belasting de som of het geheel van de belastbare oppervlakten in aanmerking genomen.
§ 6 Een woning wordt beschouwd als gelegen in de provincie Oost-Vlaanderen indien de hoofdingang van de woning zich in de provincie Oost-Vlaanderen bevindt.
Artikel 7
§ 1 Een gezin moet uiterlijk de derde vrijdag van de maand juni van het aanslagjaar (dus uiterlijk op 20 juni 2025) aangifte doen voor:
1° een woning met een totale belastbare gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte groter dan 10 000 m² en die dient als hoofdverblijfplaats van het gezin. Desgevallend moet de totale belastbare gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte worden aangegeven;
2° elke woning die niet dient als hoofdverblijfplaats van het gezin, op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen gelegen en door het gezin gebruikt of tot gebruik voorbehouden. Desgevallend moet per woning afzonderlijk het adres (de ligging) en de totale belastbare gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte worden aangegeven.
Aangifte moet uiterlijk op de in het eerste lid vermelde datum langs elektronische weg worden gedaan door gebruik te maken van de applicatie die specifiek daartoe beschikbaar is op de website van het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen.
Een gezin is evenwel vrijgesteld van de in het tweede lid vermelde verplichting, indien dit gezin en in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is om namens dit gezin aangifte te doen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. In dat geval moet op papier aangifte worden gedaan en moet het gezin ten laatste zeven werkdagen vóór de in het eerste lid vermelde datum zelf een formulier aanvragen bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen. Samen met de aanvraag moet een schriftelijke verklaring bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen worden ingediend, waarin uitdrukkelijk bevestigd wordt dat de geïnformatiseerde middelen nodig om aan de in het tweede lid vermelde verplichting te voldoen, niet beschikbaar zijn. Daarna wordt aan het gezin een blanco aangifteformulier ter beschikking gesteld. Een correct ingevuld aangifteformulier moet uiterlijk op de in het eerste lid vermelde datum toekomen bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen.
§ 2 Voor een woning bedoeld in § 1 is een gezin vrijgesteld van de voorgeschreven aangifteplicht, op voorwaarde dat het gezin voor het (de) vorige aanslagja(a)r(en) voor deze woning reeds werd aangeslagen op basis van een tijdige aangifte. In voorkomend geval wordt het gezin belast op basis van de recentste belastbare gegevens waarover het provinciebestuur beschikt. Het aanslagbiljet vermeldt die gegevens.
Een gezin is niettemin verplicht voor een dergelijke woning - waarvan sprake in het eerste lid - aangifte te doen binnen één maand te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de verzendingsdatum vermeld op het aanslagbiljet, indien de belastbare oppervlakte groter is dan de oppervlakte die vermeld staat op dat aanslagbiljet.
§ 3 Van zodra een op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen gelegen woning die niet diende als hoofdverblijfplaats van het gezin, door dit gezin niet meer wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden, of van zodra voor een woning bedoeld in § 1 de belastbare oppervlakte wijzigt, moet het gezin binnen de maand, uit eigen beweging, het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen hiervan schriftelijk in kennis stellen en de nodige bewijzen indienen.
Artikel 8
§ 1 De belasting wordt per woning als volgt vastgesteld:
Voor een totale belastbare gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte
§ 2 De belasting volgend uit de toepassing van § 1 bedraagt maximaal 1 718,20 EUR.
§ 3 Voor de vaststelling van de belasting wordt een gedeelte van een schijf van 5 000 m² (boven de 30 000 m²) als een eenheid beschouwd.
De vermindering van de belastbare oppervlakte in de loop van het aanslagjaar geeft geen aanleiding tot enige belastingvermindering.
Artikel 9
§ 1 Voor een woning die een gezin gebruikt of tot gebruik voorbehoudt, kan ontheffing van de belasting worden aangevraagd, indien het gezin het bewijs levert dat de referentiepersoon van het gezin op 1 januari van het aanslagjaar geniet van:
1° hetzij het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming inzake geneeskundige verzorging op basis van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
2° hetzij het recht op maatschappelijke integratie op basis van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
§ 2 Elke ontheffingsaanvraag op grond van § 1 moet op straffe van verval binnen drie maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de verzendingsdatum vermeld op het aanslagbiljet APB-Gezinnen of binnen twaalf maanden te rekenen vanaf 1 januari van het aanslagjaar, toekomen bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen. Op het moment dat de ontheffingsaanvraag wordt ingediend, moet bij deze aanvraag een attest vanwege het ziekenfonds of een attest vanwege het ocmw worden gevoegd. Dit attest moet bewijzen dat het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming inzake geneeskundige verzorging, respectievelijk het recht op maatschappelijke integratie gold op 1 januari van het aanslagjaar. Een ontheffingsaanvraag mag gebeuren door (een kopie van) het ontvangen aanslagbiljet samen met een dergelijk attest terug in te dienen bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen.
Artikel 10
§ 1 Ingeval de belasting ambtshalve wordt ingekohierd omdat er geen, geen juiste of geen volledige aangifte tijdig werd gedaan, wordt de belasting vermeerderd met volgende belastingverhogingen:
§ 2 Bij de bepaling van het toe te passen percent van de belastingverhogingen worden de vorige overtredingen inzake aangifte in de APB-Gezinnen in aanmerking genomen die werden vastgesteld voor de laatste vier aanslagjaren die het aanslagjaar voorafgaan waarvoor de nieuwe overtreding werd vastgesteld.
§ 3 De belastingverhogingen bedragen in toepassing van § 1 minimaal 21,30 EUR.
HOOFDSTUK III
BEPALINGEN EIGEN AAN DE APB-BEDRIJVEN
Artikel 11
§ 1 Elke belastingplichtige is de belasting verschuldigd afzonderlijk per vestiging hoe ook genoemd, die door hem/haar wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden en op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen is gelegen.
§ 2 De belasting wordt vastgesteld rekening houdend met de totale gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte van het goed waarop de vestiging zich bevindt.
§ 3 Alle oppervlakten van het goed waarop de vestiging zich bevindt, die door de belastingplichtige worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden, zijn belastbaar.
Oppervlakte die bestemd is voor of in aanmerking kan komen voor gebruik door de belastingplichtige, is een onderdeel van en wordt ook meegerekend tot de gebruikte of tot gebruik voorbehouden oppervlakte. Om belastbaar te zijn, volstaat het dat oppervlakte eventueel (nog) kan worden gebruikt, ook al wordt deze oppervlakte op 1 januari van het aanslagjaar niet effectief gebruikt (bv. braakliggende of woeste gronden, improductieve oppervlakte, oppervlakte zonder economisch rendabel gebruik, …).
Onder "gebruik" moet elke vorm van gebruik worden verstaan, met inbegrip van het gebruik als (toegangs)weg, parking, plantsoen, grasstrook, groenzone, vijver, sportterrein, laad-, los- of stortplaats, opslag- of overslagruimte, bufferzone, weiland, onderbenutte grond, ... (niet-limitatieve opsomming).
Onroerende goederen die palen aan, behoren tot of gelegen zijn nabij de door de belastingplichtige gebruikte of tot gebruik voorbehouden vestiging en die een bestemming kregen voor een beroeps- of bedrijfsgebruik eigen aan deze belastingplichtige en/of hiermee een functionele band hebben, maken sowieso voor de vaststelling van de belasting steeds integrerend deel uit van het goed waarop de vestiging van deze belastingplichtige zich bevindt en worden voor de vaststelling van de belasting uitsluitend gerekend tot de door deze belastingplichtige gebruikte of tot gebruik voorbehouden oppervlakte.
§ 4 De gebouwde gedeelten van het goed die gemeenschappelijk door meerdere belastingplichtigen worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden, worden voor de vaststelling van de belasting evenredig verdeeld over het aantal belastingplichtigen dat op het goed een vestiging gebruikt of tot gebruik voorbehoudt. Voor de ongebouwde gedeelten van het goed die gemeenschappelijk door meerdere belastingplichtigen worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden, wordt het gedeelte dat per belastingplichtige in aanmerking te nemen is, vastgesteld pro rato van de voor elke belastingplichtige belastbare gebouwde oppervlakte ten opzichte van de totale belastbare gebouwde oppervlakte op het gehele goed.
§ 5 Onroerende goederen die van elkaar zijn gescheiden door een weg, een gracht, een waterloop, één of meerdere andere nabijgelegen percelen, … en die belastbaar zijn in hoofde van dezelfde belastingplichtige, worden beschouwd als één goed waarop een vestiging van deze belastingplichtige zich bevindt. Desgevallend wordt voor de vaststelling van de belasting de som of het geheel van de belastbare oppervlakten in aanmerking genomen.
Artikel 12
Elke zelfstandige en elke vennootschap die:
moet binnen de maand, uit eigen beweging, het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen hiervan schriftelijk in kennis stellen.
Indien één of meerdere vestigingen worden stopgezet en/of indien de belastbare oppervlakte wijzigt, is het vereist dat de nodige bewijzen hieromtrent spontaan bij de kennisgeving worden gevoegd.
Artikel 13
§ 1 Een belastingplichtige moet uiterlijk de derde vrijdag van de maand maart van het aanslagjaar (dus uiterlijk op 21 maart 2025) per vestiging afzonderlijk aangifte doen op een blanco aangifteformulier dat het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen ter beschikking stelt.
Een correct ingevuld aangifteformulier moet uiterlijk op de in het eerste lid vermelde datum toekomen bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen.
§ 2 Een belastingplichtige is voor een vestiging vrijgesteld van de in § 1 vermelde verplichting, op voorwaarde dat hem/haar voor deze vestiging een aangifte met vooraf ingevulde gegevens ter beschikking werd gesteld door het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen. Deze vooraf ingevulde gegevens hebben onder meer betrekking op het belastbaar feit en/of de belastbare grondslag.
Indien de in het eerste lid bedoelde aangifte geen onjuiste of onvolledige gegevens bevat en alle gegevens stroken met de belastbare toestand op 1 januari van het aanslagjaar, hoeft de belastingplichtige niets met deze aangifte te doen.
Indien de in het eerste lid bedoelde aangifte echter wel onjuiste en/of onvolledige gegevens bevat of indien niet alle gegevens overeenstemmen met de belastbare toestand op 1 januari van het aanslagjaar, moet de belastingplichtige uiterlijk de derde vrijdag van de maand maart van het aanslagjaar (dus uiterlijk op 21 maart 2025) alle verbeterde en/of vervolledigde gegevens aangeven overeenkomstig § 5. Het is de belastingplichtige die dient te bewijzen dat hij/zij de verbeterde en/of vervolledigde gegevens tijdig aangaf.
§ 3 Een in § 2, eerste lid, bedoelde aangifte, waarvoor zo nodig uiterlijk op de in § 2, laatste lid, vermelde datum verbeterde en/of vervolledigde gegevens worden aangegeven, wordt gelijkgesteld met een tijdige aangifte.
Indien de belastingplichtige de in § 2, laatste lid, vermelde verplichting niet tijdig naleeft en/of onjuiste of onvolledige gegevens aangeeft, wordt de in § 2, eerste lid, bedoelde aangifte gelijkgesteld met een aangifte die niet tijdig werd gedaan en/of met een onjuiste of onvolledige aangifte en zijn de bepalingen van artikel 18 van toepassing.
§ 4 Voor elke vestiging waarvoor een belastingplichtige geen blanco aangifteformulier, noch een aangifte met vooraf ingevulde gegevens heeft ontvangen vanwege het provinciebestuur, moet de belastingplichtige ten laatste zeven werkdagen vóór de in §1, eerste lid, en § 2, laatste lid, vermelde datum zelf een dergelijk document aanvragen bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen.
§ 5 Een belastingplichtige moet de verbeterde en/of vervolledigde gegevens waarvan sprake in § 2, laatste lid, langs elektronische weg aangeven door gebruik te maken van de applicatie die specifiek daartoe beschikbaar is op de website van het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen.
Een belastingplichtige is evenwel vrijgesteld van de in het eerste lid vermelde verplichting, indien deze belastingplichtige en in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is om namens deze belastingplichtige aangifte te doen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. In dat geval moeten de verbeterde en/of vervolledigde gegevens in de vakken op de in § 2, eerste lid, bedoelde aangifte duidelijk leesbaar worden vermeld. De in § 2, eerste lid, bedoelde aangifte met de vermelding van de verbeterde en/of vervolledigde gegevens moet uiterlijk op de in § 2, laatste lid, vermelde datum toekomen bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen. Bij de in § 2, eerste lid, bedoelde aangifte dient een schriftelijke verklaring te worden gevoegd, waarin uitdrukkelijk bevestigd wordt dat de geïnformatiseerde middelen nodig om aan de in het eerste lid vermelde verplichting te voldoen, niet beschikbaar zijn.
Artikel 14
§ 1 De belasting wordt per vestiging als volgt vastgesteld:
A. voor alle belastingplichtigen (uitgezonderd de agrarische bedrijven) met een totale belastbare gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte
a) tot 0,5 ha:
0,043 EUR/m² gebouwde oppervlakte,
0,019 EUR/m² ongebouwde oppervlakte,
met een minimum van 144,10 EUR
b) van meer dan 0,5 ha tot 1 ha:
0,174 EUR/m² gebouwde oppervlakte,
0,085 EUR/m² ongebouwde oppervlakte,
c) van meer dan 1 ha tot 10 ha:
0,341 EUR/m² gebouwde oppervlakte,
0,174 EUR/m² ongebouwde oppervlakte,
d) van meer dan 10 ha:
0,514 EUR/m² gebouwde oppervlakte,
0,259 EUR/m² ongebouwde oppervlakte.
Voor openluchtrecreatieve bedrijven wordt - naast de gewone taxatie voor de gebouwde oppervlakte - de ongebouwde oppervlakte belast tegen 0,019 EUR/m², met dien verstande dat steeds de minimumbelasting van 144,10 EUR verschuldigd is.
Belastingplichtigen die door hun aard en voor de uitvoering van hun bedrijvigheid ook effectief teeltgronden en/of serres voor landbouw en/of tuinbouw gebruiken, worden - naast de gewone taxatie voor de andere belastbare gebouwde en/of ongebouwde oppervlakten - voor bedoeld areaal belast tegen het tarief voor agrarische bedrijven.
B. voor agrarische bedrijven:
a) forfaitair: 144,10 EUR tot 20 ha landbouwoppervlakte en 5 ha tuinbouwoppervlakte in openlucht en 3 000 m² tuinbouwoppervlakte in serres;
b) meer dan 20 ha landbouwoppervlakte en/of 5 ha tuinbouwoppervlakte in openlucht en/of 3 000 m² tuinbouwoppervlakte in serres: 144,10 EUR, vermeerderd met:
§ 2 In afwijking van § 1 wordt voor de belastingplichtigen die op 1 januari van het aanslagjaar een rust- of overlevingspensioen ontvangen, de belasting per vestiging vastgesteld op 37,90 EUR.
§ 3 De belasting volgend uit de toepassing van § 1 bedraagt maximaal 1 192 519,30 EUR.
§ 4 Voor landbouwoppervlakte en tuinbouwoppervlakte in openlucht wordt een fractie van één hectare als een eenheid beschouwd.
§ 5 Belastingplichtigen die door hun aard en voor de uitvoering van hun bedrijvigheid ook effectief gebouwde en/of ongebouwde oppervlakten voor openluchtrecreatieve beroeps- of bedrijfsdoeleinden gebruiken, worden - naast de in § 1 bedoelde taxatie voor de overige niet als openluchtrecreatief bedrijf belastbare oppervlakten - voor bedoeld areaal belast tegen het tarief voor openluchtrecreatieve bedrijven.
Artikel 15
§ 1 Elkeen die de hoedanigheid heeft van zelfstandige of vennootschap op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen, heeft er minstens één belastbare vestiging - zoals bedoeld in artikel 3 - en behoort als zodanig tot de belastingplichtigen.
§ 2 Een zelfstandige of een vennootschap van wie de beroeps- of bedrijfsdoeleinden uitsluitend een ambulant karakter hebben, heeft een belastbare vestiging op het adres van zijn/haar in de provincie Oost-Vlaanderen gelegen verblijfplaats (waar in het kader van de beroeps- of bedrijfsdoeleinden de opslag van goederen of materiaal, de voorbereiding, de planning, de organisatie, de administratieve ondersteuning of het beheer in de ruimste zin gebeurt of kan plaatsvinden) of maatschappelijke zetel.
Artikel 16
§ 1 Natuurlijke personen die in de Kruispuntbank van Ondernemingen staan ingeschreven met de hoedanigheid 'onderworpen aan btw' en/of de hoedanigheid ‘inschrijvingsplichtige onderneming’ worden meegerekend tot de zelfstandigen bedoeld in artikel 3.
Zowel rechtspersonen die vallen onder het toepassingsgebied van de vennootschapsbelasting als rechtspersonen die een winstoogmerk hebben, maar niet onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting, worden meegerekend tot de vennootschappen bedoeld in artikel 3.
§ 2 Vestigingseenheden waarvoor een bedrijf een inschrijving heeft in de Kruispuntbank van Ondernemingen, worden meegerekend tot de vestigingen bedoeld in artikel 3.
§ 3 Bedrijven die sinds ten hoogste twaalf maanden voor het eerst in de Kruispuntbank van Ondernemingen zijn ingeschreven, zijn vrijgesteld van de belasting. Deze termijn van twaalf maanden vangt aan op de eerste dag volgend op die eerste inschrijving.
Wanneer de oprichting van een bedrijf kadert in de voortzetting onder een gewijzigde ondernemingsvorm van een ander bedrijf of voortvloeit uit een inbreng door, een (verrichting gelijkgesteld met een) fusie met of een (verrichting gelijkgesteld met een) splitsing van een ander bedrijf, vangt - in afwijking van het eerste lid - de termijn van twaalf maanden aan op de eerste dag volgend op de eerste inschrijving door dat ander bedrijf.
Artikel 17
§ 1 De toestand op 1 januari van het aanslagjaar is bepalend voor de belastingplicht en de belasting is ondeelbaar verschuldigd voor het gehele jaar.
Het feit dat in de loop van het aanslagjaar een natuurlijke persoon zijn/haar hoedanigheid van zelfstandige beëindigt, een vennootschap ophoudt te bestaan, de werkzaamheden met een geringe frequentie worden uitgevoerd, de belastbare oppervlakte vermindert en/of een belastbare vestiging wordt stopgezet, heeft geen invloed op de belastingplicht en geeft geen aanleiding tot enige belastingvermindering.
§ 2 Indien bewezen wordt dat een natuurlijke persoon zijn/haar hoedanigheid van zelfstandige uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar volledig en definitief beëindigde of indien bewezen wordt dat een vennootschap uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar volledig en definitief ophield te bestaan, gaat de hoedanigheid van belastingplichtige verloren. Bij een tijdelijke onderbreking van de werkzaamheden of bij een inactiviteit of zolang de vereffening van een vennootschap niet is afgesloten, blijft de hoedanigheid van belastingplichtige bestaan.
Artikel 18
§ 1 Ingeval de belasting ambtshalve wordt ingekohierd omdat er geen, geen juiste of geen volledige aangifte tijdig werd gedaan, wordt de belasting vermeerderd met volgende belastingverhogingen:
§ 2 Bij de bepaling van het toe te passen percent van de belastingverhogingen worden de vorige overtredingen inzake aangifte in de APB-Bedrijven in aanmerking genomen die werden vastgesteld voor de laatste vier aanslagjaren die het aanslagjaar voorafgaan waarvoor de nieuwe overtreding werd vastgesteld.
§ 3 De belastingverhogingen bedragen in toepassing van § 1 minimaal 21,30 EUR.
HOOFDSTUK IV
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN
Artikel 19
§ 1 De grootte van een oppervlakte wordt voor elke gebouwde en ongebouwde oppervlakte afzonderlijk vastgesteld door meting van de verticale projectie op een horizontaal vlak. Een fractie van één m² wordt als een eenheid beschouwd.
§ 2 Indien een belastingplichtige in een bouwwerk op meerdere bouwlagen oppervlakte gebruikt of tot gebruik voorbehoudt, moet die gebouwde oppervlakte op alle bouwlagen worden samengeteld voor de vaststelling van zijn/haar belastbare gebouwde oppervlakte in dat bouwwerk. Belastbare oppervlakte die zich tussen twee bouwlagen bevindt, wordt geacht te behoren tot de bovenste van die twee bouwlagen.
§ 3 De oppervlakte van iedere installatie (i) die zich op duurzame wijze in, op, aan of naast een door de belastingplichtige gebruikt of tot gebruik voorbehouden bouwwerk (waarvan de oppervlakte op zich reeds in aanmerking wordt genomen als gebouwde oppervlakte) bevindt én (ii) waarvan het gebruik bijkomstig is aan en zich ten dienste strekt van het oppervlaktegebruik binnen dit bouwwerk, wordt voor de belastbare woning of vestiging van deze belastingplichtige niet nog eens afzonderlijk als gebouwde oppervlakte in aanmerking genomen.
§ 4 Indien op hetzelfde goed zowel de woning van een gezin als de vestiging van een zelfstandige of een vennootschap is gelegen, worden de gebouwde en/of ongebouwde gedeelten van het goed waarvan kan worden aangetoond en ondubbelzinnig vaststaat dat ze door hun aard uitsluitend een functie inzake beroeps- of bedrijfsgebruik vervullen voor de zelfstandige of de vennootschap, voor de vaststelling van de belasting niet gerekend tot de belastbare oppervlakte die in aanmerking te nemen is voor het gezin.
§ 5 Indien op hetzelfde goed zowel de woning van een gezin als de vestiging van een zelfstandige of een vennootschap is gelegen, worden de gebouwde en/of ongebouwde gedeelten van het goed waarvan kan worden aangetoond en ondubbelzinnig vaststaat dat ze door hun aard uitsluitend een functie inzake privé-gebruik vervullen voor het gezin, voor de vaststelling van de belasting niet gerekend tot de belastbare oppervlakte die in aanmerking te nemen is voor de zelfstandige of de vennootschap.
§ 6 Indien op hetzelfde goed zowel de woning van een gezin als de vestiging van een zelfstandige of een vennootschap is gelegen, worden de gebouwde gedeelten van het goed waarvan kan worden aangetoond en ondubbelzinnig vaststaat dat ze door hun aard zowel een functie inzake privé-gebruik vervullen voor het gezin als een functie inzake beroeps- of bedrijfsgebruik vervullen voor de zelfstandige of de vennootschap, voor de vaststelling van de belasting evenredig verdeeld over de belastbare gebouwde oppervlakte die in aanmerking te nemen is voor het gezin, respectievelijk voor de zelfstandige of de vennootschap. Voor de ongebouwde gedeelten van het goed waarvan kan worden aangetoond en ondubbelzinnig vaststaat dat ze door hun aard zowel een functie inzake privé-gebruik vervullen voor het gezin als een functie inzake beroeps- of bedrijfsgebruik vervullen voor de zelfstandige of de vennootschap, wordt desgevallend het gedeelte dat enerzijds voor het gezin en anderzijds voor de zelfstandige of de vennootschap in aanmerking te nemen is, vastgesteld pro rato van de voor het gezin, respectievelijk voor de zelfstandige of de vennootschap belastbare gebouwde oppervlakte ten opzichte van de totale belastbare gebouwde oppervlakte op het gehele goed.
§ 7 Indien op een goed oppervlakte wordt benut of kan worden aangewend door één of meerdere personen, verenigingen, inrichtingen, instellingen of andere lichamen (met of zonder rechtspersoonlijkheid) en er op grond van ruimtelijke en/of economische feiten of ontwikkelingen blijkt dat diezelfde oppervlakte door haar aard tot (toekomstig) gebruik van een aldaar verblijvend gezin of aldaar gevestigd bedrijf voorbehouden is of blijft, wordt die oppervlakte integraal en uitsluitend gerekend tot de belastbare oppervlakte van dat bewuste gezin, respectievelijk dat bewuste bedrijf.
Artikel 20
§ 1 Een bezwaar moet schriftelijk bij de deputatie worden ingediend, ondertekend en gemotiveerd zijn. De termijn om op straffe van verval een bezwaarschrift in te dienen, bedraagt drie maanden vanaf de datum waarop de belastingplichtige het aanslagbiljet heeft ontvangen of vanaf de kennisgeving van de aanslag. Het aanslagbiljet wordt geacht ontvangen te zijn op de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending van het aanslagbiljet. Als het aanslagbiljet evenwel via de eBox wordt aangeboden, wordt het aanslagbiljet geacht ontvangen te zijn op het tijdstip waarop het aanslagbiljet voor de belastingplichtige in de eBox toegankelijk wordt.
§ 2 Als de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger het vraagt in het bezwaarschrift, wordt de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger uitgenodigd op een hoorzitting.
Artikel 21
§ 1 De belasting wordt gevestigd bij wijze van kohieren. Een aanslag moet worden betaald binnen twee maanden na de verzending van het aanslagbiljet.
In afwijking van het eerste lid moet ingeval een terechte ontheffingsaanvraag wordt ingediend conform artikel 9, de aanslag die het voorwerp uitmaakt van die ontheffingsaanvraag, niet worden betaald.
§ 2 Betalingen inzake de APB-Gezinnen en de APB-Bedrijven moeten gebeuren door storting of overschrijving op de respectieve bankrekeningen die de Provincie Oost-Vlaanderen daarvoor heeft voorzien.
Wanneer in het kader van de invordering van een aanslag er ook kosten ten laste zijn van de belastingschuldige, worden de ontvangen betalingen eerst op die kosten aangerekend.
Bij elke betaling moet als mededeling steeds en uitsluitend de voorgedrukte gestructureerde mededeling worden gebruikt (en dus geen vrije mededeling), aangezien enkel op die manier een betaling automatisch kan worden verwerkt. De gestructureerde mededeling staat vermeld op het door het provinciebestuur ter beschikking gestelde stortings- of overschrijvingsformulier (structuur van de mededeling: uitsluitend +++drie cijfers/vier cijfers/vijf cijfers+++, zonder toevoeging in de mededelingszone van één of meerdere andere tekens, letters, symbolen, woorden, …).
§ 3 In afwijking van § 2, eerste lid, wordt een aanslag waarvoor een gerechtsdeurwaarder optreedt in het kader van de gedwongen invordering, betaald in handen van die gerechtsdeurwaarder.
§ 4 Inlichtingen omtrent de belasting kunnen worden bekomen bij de dienst Belastingen. Het adres van de dienst Belastingen staat op de website van het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen en op de documenten over de belasting vermeld.
De documenten over de belasting (blanco aangifteformulieren, aangiften met vooraf ingevulde gegevens, alsook invorderingsdocumenten zoals aanslagbiljetten, aanmaningen tot betaling, …) worden door de dienst Belastingen opgesteld.
Het rijksregisternummer staat garant voor een unieke identificatie van de natuurlijke persoon op wiens naam de aanslag inzake de APB-Gezinnen wordt gevestigd. Dit rijksregisternummer staat vermeld op de documenten over deze belasting.
Het ondernemingsnummer staat garant voor een unieke identificatie van de natuurlijke persoon of rechtspersoon op wiens naam de aanslag inzake de APB-Bedrijven wordt gevestigd. Dit ondernemingsnummer staat vermeld op de documenten over deze belasting.
§ 5 Op (een bijlage bij) de blanco aangifteformulieren/aangiften met vooraf ingevulde gegevens en op de website van het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen worden eventueel richtlijnen geformuleerd omtrent de wijze waarop aangifte moet worden gedaan en de documenten en verantwoordingsstukken die zo nodig moeten worden toegezonden.
Om langs elektronische weg aangifte te doen, moet gebruik worden gemaakt van de applicatie die specifiek daartoe beschikbaar is op de website van het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen. Het elektronisch invullen en overzenden van gegevens (en eventuele documenten en verantwoordingsstukken) moet gebeuren overeenkomstig de daar voorkomende aanduidingen. Een aangifte die langs elektronische weg wordt gedaan, heeft dezelfde waarde als een aangifte die op papier wordt gedaan.
Het behoort aan de belastingplichtige om te bewijzen dat tijdig aangifte werd gedaan.
De aangegeven gegevens, alsook de eventueel toegezonden documenten en verantwoordingsstukken, worden door het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen op papier, fotografisch, optisch, elektronisch of volgens een andere informatica- of telegeleidingstechniek geregistreerd, verwerkt, bewaard of weergegeven en hebben bewijskracht voor de toepassing van de belasting. De weergave gebeurt op papier of op elke andere leesbare drager.
Aangifte kan eveneens worden gedaan door een persoon die daartoe gemachtigd is door de belastingplichtige.
Als een belastingplichtige een aanvraag indiende om een aangifte met vooraf ingevulde gegevens uitsluitend elektronisch te willen ontvangen, wordt voor deze belastingplichtige elke aangifte met vooraf ingevulde gegevens uitsluitend via zijn/haar eBox aangeboden. Deze aanvraag moet (per post of e-mail) bij de dienst Belastingen gebeuren.
Het behoort aan de belastingplichtige om te bewijzen dat een ontheffingsaanvraag (bedoeld in artikel 9) en een kennisgeving (bedoeld in artikel 7, § 3 en artikel 12) tijdig (per post of e-mail) gebeurde.
§ 6 Invorderingsdocumenten worden door het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen in gesloten omslag toegezonden.
Als het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen voor een bepaalde belasting en voor een bepaald documenttype de eBox gebruikt om langs elektronische weg een invorderingsdocument ter beschikking te stellen en als de natuurlijke persoon of rechtspersoon op wiens naam de aanslag wordt gevestigd, zijn/haar eBox activeerde, wordt dit invorderingsdocument echter uitsluitend via de eBox aangeboden. Het activeren van de eBox geldt als een uitdrukkelijke instemming met een dergelijke elektronische aanbieding.
Invorderingsdocumenten worden op geen enkele andere wijze elektronisch aangeboden dan via de eBox.
De elektronische aanbieding, vermeld in het tweede lid, geldt als rechtsgeldige kennisgeving van dit invorderingsdocument en brengt dezelfde rechtsgevolgen tot stand als de verzending ervan in gesloten omslag. Wie de eBox activeert, wordt geacht de eBox ook te raadplegen.
Van zodra de eBox niet meer geactiveerd is, wordt het invorderingsdocument in kwestie door het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen toegezonden overeenkomstig het eerste lid.
§ 7 De in dit besluit vermelde termijnen die in maanden worden uitgedrukt, worden berekend van de zoveelste tot de dag vóór de zoveelste.
Artikel 22
Overtredingen van de bepalingen in artikel 6 van het decreet en overtredingen van de op de provinciebelastingen toepasbare bepalingen in titel VII, hoofdstuk 3 van het wetboek van de inkomstenbelastingen (zie artikel 11 van het decreet), zijn vatbaar voor een administratieve geldboete van 142,10 EUR (bij een eerste overtreding) en 284,40 EUR (vanaf de tweede overtreding).
Vorige overtredingen worden daarbij niet in aanmerking genomen wanneer de laatste vier aanslagjaren geen enkele overtreding van dezelfde aard werd bestraft.
HOOFDSTUK V
SLOTBEPALING
Artikel 23
Dit besluit treedt in werking de dag na de bekendmaking ervan.
Tussenkomst: raadslid Greet De Troyer
Gedeputeerde Kurt Moens reageert namens de deputatie.
Volgens artikel 43, § 2, 13° is de provincieraad bevoegd voor het aanvaarden van schenkingen.
Politiezone Dendermonde wil door middel van een handgift een VW Transporter kombi 3000mm 2.0 TDi BMT schenken aan Paulo-Politieopleiding.
Jaar ingebruikstelling: 2017
Geraamde huidige waarde: 4 000 EUR
De Politieopleiding kan het materiaal gebruiken voor de opleidingen. De wagen zal ook op de openbare weg komen, en dus worden de nodige verzekeringen voorzien.
Het provinciedecreet.
De schenking door politiezone Dendermonde van een VW Transporter kombi 3000mm 2.0 TDi BMT 150pk (110Kw), automatische versnellingsbak DSG7, benzine, bouwjaar 2017, wordt aanvaard.
Tussenkomsten: geen
Op de Provincieraad van 3 oktober 2019 werd de goedkeuring gegeven om te kunnen afnemen van de opdrachtencentrale "Raamovereenkomst voor de aankoop van ICT infrastructuur" en "Raamovereenkomst voor de aankoop van licenties, gebruiksrechten, onderhouds- en ondersteuningsprogramma's m.b.t. standaard software" van Cipal, NaNo dossier 1904370, het contract is ondertussen afgelopen.
Om de continuïteit van de werking te waarborgen, wenst Dienst ICT de mogelijkheid te hebben om verder af te nemen van deze raamovereenkomst, dit in opvolging van het Cipal-contract.
U vindt het bestek terug in bijlage 01.
Er werd geopteerd voor een mededingingsprocedure met onderhandeling.
De raamovereenkomst omvat een uitgebreide reeks softwareoplossingen van verschillende leveranciers, waaronder:
Daarnaast biedt het raamcontract optionele ondersteuning bij het licentiebeheer, advies over prijsmodellen en hulp bij de installatie en ingebruikname van de software.
De toewijzing gebeurde volgens de in het bestek bepaalde gunningscriterium:
De raamovereenkomst werd gegund aan 1 opdrachtnemer, nl. SoftwareOne BE bvba, Buro & Design Center Esplanade 1 box 3, Suite 315, 1020 Brussel. Het bericht van toewijzing van aan SoftwareOne BE, dat voortvloeit uit de gunning vindt u terug in bijlage 02. Het gunningsverslag en het selectieverslag zijn terug te vinden in bijlage 03 en bijlage 04. Deze raamovereenkomst werd gesloten voor een periode van 4 oktober 2024 tot en met 3 oktober 2028, eventuele verlenging van 2x 12 maand niet bijgerekend.
Volgens het provinciedecreet komt het de provincieraad toe te beslissen over de wijze van gunning, aangezien de geraamde waarde van de bestellingen door ons bestuur via deze aankoopcentrale de grensbedragen voor het dagelijks bestuur overstijgt en deze opdracht niet nominatief in het budget is opgenomen.
Provinciedecreet van 9 december 2005 en latere wijzigingen, inzonderheid artikel 42 en 43 §2,11°.
Wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten.
Wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten inzonderheid op de artikelen 2, 6° en artikel 43, § 1, tweede lid en artikel 47.
Koninklijk besluit van 18 april 2017 betreffende plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren.
Koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken.
De Provincieraad beslist een beroep te doen op C-Smart als aankoopcentrale in de zin van artikel 2, 4°van Wet van 15 juni 2006, dat een aankoopcentrale omschrijft als "een aanbestedende overheid die overheidsopdrachten of raamovereenkomsten plaatst met betrekking tot werken, leveringen of diensten die bestemd zijn voor aanbestedende overheden "; en artikel 15, dat luidt als volgt: "Een aanbestedende overheid die een beroep doet op een aankoop of opdrachtencentrale als bedoeld in artikel 2, 4°, is vrijgesteld van de verplichting om zelf een gunningsprocedure te organiseren."
De Provincie treedt toe tot de raamovereenkomst “Raamovereenkomst voor de verwerving van licenties, cloudabonnementen, gebruiksrechten, onderhouds- en ondersteuningsprogramma’s m.b.t. standaard software en bijhorende dienstverlening” met als referentie: “CSMRTSOFT23b”.
De duurtijd bedraagt 48 maanden, verlengbaar tot maximaal 72 maanden welke start op 4 oktober 2024 tot en met 3 oktober 2028 behoudens eventuele verlengingen zoals contractueel voorzien.
De Provincieraad machtigt de Deputatie tot de uitvoering van deze beslissingen en tot het stellen van de nodige rechtshandelingen in dit verband. De concrete bestellingen zullen afgehandeld worden door de deputatie, ook als deze bedragen de limieten van het dagelijks bestuur overschrijden.
De Provincie zal haar bestellingen in uitvoering van deze raamovereenkomst rechtstreeks plaatsen bij SoftwareOne BE, Buro & Design Center Esplanade 1 box 3, Suite 315, 1020 Brussel.
Raadslid Kenneth Taylor licht zijn voorstel toe.
Tussenkomsten: raadsleden Bruno Matthys, Greet De Troyer, Elisabet Dooms
Gedeputeerde Filip Van Laecke reageert namens de deputatie.
Raadslid Annemie Charlier geeft aan zich vergist te hebben bij de stemming. Zij wenst haar voorstem gewijzigd te zien in 'tegen'. De raad stemt hiermee in.
Motivatie:
Een waterbom in het zuiden van ons land. Een waterbom in Centraal-Europa. Een waterbom in Spanje. Wat als er morgen een waterbom op Oost-Vlaanderen valt?
Veel lokale overheden doen inspanningen, wat goed is, maar dit volstaat niet. Er dienen overkoepelende maatregelen in heel Oost-Vlaanderen genomen te worden.
Als op Oost-Vlaanderen een waterbom valt, zou dit voor ongelofelijk veel menselijk leed en ongeziene materiële en financiële schade zorgen. Het geld dat dit zou kosten, nl. 6 167 092 000 € (rapport Vlaanderen) zou men beter nu investeren in alle mogelijke maatregelen om zo’n waterbom te voorkomen.
Maar de huidige Vlaamse regering halveert het bedrag voor de Blue Deal en voorziet de komende twee jaar enkel voldoende middelen om de lopende facturen te betalen en onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. M.a.w. op Vlaanderen moeten we niet rekenen.
Laat ons in Oost-Vlaanderen de pauzeknop niet induwen. Een eerste stap in de goede richting is een duidelijke kwetsbaarheidsanalyse voorzien zodat we de nodige maatregelen kunnen nemen om ons te beschermen tegen een waterbom.
Concreet voorstel:
De provincie stelt een studiebureau - eventueel in samenwerking met de UGent - aan voor de opmaak van een kwetsbaarheidsanalyse bij wateroverlast in Oost-Vlaanderen, waarin ook opgenomen wordt hoe we ons kunnen wapenen tegen extreme wateroverlast en hoe we het integraal waterbeleid van de provincie hierop kunnen op aanpassen naar een volgend meerjarenplan toe.
Raadslid Peter Hertog licht zijn mondelinge vraag toe.
Gedeputeerde An Vervliet beantwoordt de vraag namens de deputatie.
Vraag gericht aan (gouverneur / deputatie / beide):
Deputatie
Duiding provinciaal belang van de vraag:
Horeca-uitbatingen van onze provinciale domeinen zijn evident van provinciaal belang
Concrete vraag:
Stella Nova is verre van afgewerkt en er is nog (steeds) geen nieuwe horeca-uitbater voor de nog te bouwen nieuwe horecazaak gevonden. Opnieuw een oproep om de concessie van de Brokkelinck te verlengen. Met de huidige aanpak (een beetje extra tijd zolang de nieuwbouw niet klaar is) kunnen een ondernemer en zijn personeel niet verder.
Raadslid Martine Verhoeve licht haar mondelinge vraag toe.
Tussenkomsten: raadsleden Bart Blommaert, Hilde Bruggeman
Gedeputeerde Kurt Moens beantwoordt de vraag namens de deputatie.
Vraag gericht aan (gouverneur / deputatie / beide):
de deputatie
Duiding provinciaal belang van de vraag:
Provinciaal onderwijs
Concrete vraag:
Op maandag 30 juni 2025 zullen alle scholen open zijn; dit heeft de minister van onderwijs bekendgemaakt.
Tot een zware discussie heeft die beslissing niet geleid, maar verschillende schooldirecteuren reageerden wel negatief. De onderwijskoepels hebben geen zin in de discussie en Katholiek Onderwijs Vlaanderen nam akte van de maatregel en onthield zich van commentaar. Hoe zit dat bij ons provinciaal onderwijs ?
Aansluitend ook volgende vraag, gelet de cijfers nu bekend zijn : in het voorbije schooljaar 2023-2024 was 3,8 procent van de leerplichtige leerlingen in het secundair onderwijs in Vlaanderen problematisch afwezig.
Dit meldde Statistiek Vlaanderen op 7 november.
Hoe ligt dit percentage in ons provinciaal onderwijs en wat is de trend ?
Raadslid Greet De Troyer licht haar mondelinge vraag toe.
Gedeputeerden Kurt Moens en An Vervliet beantwoorden de vraag namens de deputatie.
Vraag gericht aan (gouverneur / deputatie / beide):
Duiding provinciaal belang van de vraag: de recreatiedomeinen
Concrete vraag
Het recreatiedomein De Gavers in Geraardsbergen is uitgegroeid tot één van de mooiste domeinen van Zuid oost Vlaanderen en dit dankzij de inspanningen van de provincie , de directie en het personeel waarvoor heel veel dank .Evenwel stel ik toch vast dat heel wat zaken niet werden gerealiseerd mede ingevolge vergunningsprocedures en de waterproblematiek.
Inzake investeringen zie ik spijtig genoeg een stilstand .
Gaan er opnieuw investeringen gebeuren ? Wat is de inschatting ivm het masterplan , Welke garanties kunnen er gegeven worden , Zal de volgende Deputatie hiermee rekening houden ;
Mevrouw de Gouverneur Carina Van Cauter spreekt de provincieraad toe.
Toespraak naar aanleiding van de laatste zitting van de legislatuur