Terug
Gepubliceerd op 08/11/2024

2024_PR_00167 - Financiën - Reglement inzake de Algemene Provinciebelasting – aanslagjaar 2025 - Inwerkingtreding daags na bekendmaking - Vaststelling

Beleidscommissie 2
wo 13/11/2024 - 18:00 Provincieraadszaal
2024_PR_00167 - Financiën - Reglement inzake de Algemene Provinciebelasting – aanslagjaar 2025 - Inwerkingtreding daags na bekendmaking - Vaststelling 2024_PR_00167 - Financiën - Reglement inzake de Algemene Provinciebelasting – aanslagjaar 2025 - Inwerkingtreding daags na bekendmaking - Vaststelling

Motivering

Motivering


Het is budgettair noodzakelijk een belasting te heffen die toelaat de uitgaven van de Provincie in het algemeen te financieren (de verplichte en de facultatieve uitgaven).

 

Het opzet achter het initieel invoeren van de belasting (vanaf het aanslagjaar 1988) was tevens een vereenvoudiging van de provinciale fiscaliteit (afschaffing van zestien andere provinciebelastingen).

 

De heffing van de belasting moet zelf efficiënt en rendabel zijn. Aldus dienen de belastingopbrengsten de administratieve kosten verbonden aan de vestiging en de invordering van de belastingaanslagen te dekken.

 

Een algemene en evenwichtige spreiding van de belastingdruk wordt nagestreefd over meer dan zevenhonderdduizend belastingplichtigen, namelijk de gezinnen en de bedrijven (zelfstandigen en vennootschappen) die op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen één of meerdere woningen, respectievelijk vestigingen gebruiken of tot gebruik voorbehouden.

 

Ten overstaan van de gezinnen bestaat het belastbaar feit uit elke woning die op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen is gelegen en die door het gezin wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden.

 

Ten overstaan van de bedrijven bestaat het belastbaar feit uit elke vestiging die op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen is gelegen en die door het bedrijf wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden.

 

Zowel de gezinnen als de bedrijven dienen de belasting verschuldigd te zijn afzonderlijk per woning, respectievelijk per vestiging hoe ook genoemd, die zij op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen gebruiken of tot gebruik voorbehouden.

 

De belastbare grondslag moet eenvoudig meetbaar en controleerbaar zijn en bestaat derhalve uit de totale gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte van het goed waarop de woning (gezinnen) of de vestiging (bedrijven) zich bevindt en die door de belastingplichtige wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden.

 

Het oppervlaktecriterium met een daaraan gekoppelde gedifferentieerde tariefstructuur laat op adequate wijze toe om, bij benadering en in overeenstemming met het beginsel van de verdelende rechtvaardigheid, de belasting vast te stellen.

 

Het oppervlaktecriterium wordt als berekeningsbasis redelijk en objectief beschouwd teneinde de algemene provinciebelasting te berekenen.

 

De belasting beoogt belastingplichtigen met verschillende toestanden en die verscheidenheid moet noodzakelijkerwijs worden opgevangen in vereenvoudigde categorieën. De normen van een belasting kunnen niet worden aangepast naargelang de eigenheid van elk individueel geval. Er kan niet voor alle mogelijke soorten gezinnen en bedrijven (elk met hun eigen en meest uiteenlopende kenmerken) worden voorzien in een specifieke belastingregeling.

 

Verschillen inzake financiële draagkracht en/of economische rentabiliteit maken redelijk verantwoorde differentiatiecriteria uit voor de toepassing van het belastingreglement en het verschil in tarifering.

 

In het algemeen mag worden aangenomen dat de verschillen in financiële draagkracht verantwoorden dat gezinnen aan lagere tarieven worden onderworpen dan bedrijven. De activiteiten van gezinnen zijn niet gericht op een economische exploitatie, terwijl bedrijven bestendig een economisch rendement beogen en/of een winstoogmerk hebben.

 

Financieel kwetsbaardere gezinnen kunnen ontheffing van de belasting bekomen op basis van objectieve voorwaarden. Deze voorwaarden houden verband met een tegemoetkoming die genoten wordt op basis van een onderzoek dat reeds door andere wettelijk bevoegde instanties werd uitgevoerd.

 

Om nieuwe (het afgelopen jaar voor het eerst in de Kruispuntbank van Ondernemingen ingeschreven) bedrijven in hun aanvangsfase financieel te ondersteunen, wordt voor deze bedrijven een vrijstelling van de belasting voorzien.

 

Categorieën van bedrijven die door hun aard de grond (bodem) als natuurlijk productiemiddel of voor specifieke openluchtrecreatieve beroeps- of bedrijfsdoeleinden aanwenden en die in vergelijking met andere categorieën een lager rendement per vierkante meter oppervlakte hebben, hebben een uitzonderlijke nood aan grotere oppervlakten om een economisch leefbare (rendabele) exploitatie te kunnen realiseren. De tariefstructuur komt tegemoet aan de doelstelling van een evenwichtige spreiding in functie van de financiële draagkracht door voor deze categorieën van belastingplichtigen aangepaste tarieven te voorzien, die in overeenstemming kunnen worden beschouwd met hun financiële draagkracht.

 

Voor gepensioneerden die nog de hoedanigheid hebben van zelfstandige en waarvan veelal mag worden aangenomen dat zij in beperktere mate verder actief zijn/blijven omwille van de behoefte om hun pensioen financieel aan te vullen, wordt de belasting per vestiging vastgesteld op een niveau dat slechts in geringe mate afwijkt van de minimumbelasting die geldt voor gezinnen. Deze personen mogen veelal hun pensioen slechts cumuleren met een activiteit binnen wettelijk vastgestelde financiële grenzen, waardoor kan aangenomen worden dat hun financiële draagkracht beperkter is dan niet-gepensioneerde bedrijven.

 

Het heffen van minimumbelastingen is gerechtvaardigd door enerzijds de noodzaak om de administratieve kost van de belastingheffing te dekken en anderzijds doordat kan worden aangenomen dat de voorziene minimumbedragen binnen de draagkracht liggen van elke belastingplichtige.


Feitelijke en juridische gronden


Gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994.

 

Wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten.

 

Wet van 15 maart 1999 betreffende de beslechting van fiscale geschillen.

 

Wet van 23 maart 1999 betreffende de rechterlijke inrichting in fiscale zaken.

 

Provinciedecreet van 9 december 2005.


Decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen.

 

Koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister.


Besluit

Artikel 1


Het belastingreglement inzake de Algemene Provinciebelasting voor het aanslagjaar 2025 wordt als volgt vastgesteld:

 

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN


Artikel 1


Teneinde te voorzien in de verplichte en de facultatieve uitgaven van de Provincie wordt voor het aanslagjaar 2025, ten behoeve van de Provincie Oost-Vlaanderen, een algemene provinciebelasting geheven.


Artikel 2


Aan de algemene provinciebelasting zijn onderworpen:

1°   de gezinnen die op 1 januari van het aanslagjaar op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen één of meerdere woningen gebruiken of tot gebruik voorbehouden;

2°   de bedrijven die op 1 januari van het aanslagjaar op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen één of meerdere vestigingen gebruiken of tot gebruik voorbehouden.


Artikel 3


Voor de toepassing van dit besluit wordt het volgende verstaan onder:

1°   gezin: hetzij een persoon die gewoonlijk alleen leeft, hetzij twee of meer personen die, al dan niet door verwantschap aan elkaar verbonden, gewoonlijk in één en dezelfde woning verblijven en er samenleven;

2°   woning: elke woongelegenheid die bestemd is voor de huisvesting en de verblijfplaats van een gezin en als zodanig dienstig is voor privé-gebruik (woondoeleinden eigen aan een gezin);

3°   bedrijf: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die beroeps- of bedrijfsdoeleinden nastreeft in de hoedanigheid van zelfstandige, respectievelijk vennootschap;

4°   zelfstandige: elke natuurlijke persoon die hoofdzakelijk of aanvullend een nijverheids-, ambachts-, landbouw-, tuinbouw- en/of handelsonderneming exploiteert, een economische activiteit zelfstandig verricht en/of een intellectueel, vrij of dienstverlenend beroep of een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit zelfstandig uitoefent;

5°   vennootschap: elke rechtspersoon die een nijverheids-, ambachts-, landbouw-, tuinbouw- en/of handelsonderneming exploiteert, een economische activiteit zelfstandig verricht, een intellectueel, vrij of dienstverlenend beroep zelfstandig uitoefent en/of zich met verrichtingen van winstgevende aard (inclusief dergelijke verrichtingen die verband houden met het beheer van roerende en/of onroerende goederen) bezighoudt, evenals elk van deze rechtspersonen in vereffening;

6°   vestiging: elk (gedeelte van een) onroerend goed of meerdere onroerende goederen die samen een geheel, een entiteit of een complex vormen, dat/die voor beroeps- of bedrijfsdoeleinden is bestemd of in het kader van beroeps- of bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt en/of elke activiteitskern, elk(e) lokaliteit of centrum van werkzaamheden of elk (geheel van) ruimte(n), onder gelijk welke vorm en van individuele of collectieve aard, die/dat voor beroeps- of bedrijfsdoeleinden is bestemd of in het kader van beroeps- of bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, evenals een maatschappelijke zetel of een administratieve zetel of lokaliteit, alsook elk (gedeelte van een) onroerend goed of lokaliteit dat/die bijdraagt tot de realisatie/uitvoering van de beroeps- of bedrijfsdoeleinden (met inbegrip van bestuur of beheer, in de ruimste zin);

7°   agrarisch bedrijf: een zelfstandige of een vennootschap van wie de beroeps- of bedrijfsdoeleinden uitsluitend bestaan uit landbouw en/of tuinbouw;

8°   landbouw: een bedrijfsmatige exploitatie gericht op akkerbouw en/of weidebouw en/of bosbouw en/of veeteelt;

9°   akkerbouw: een bedrijfsmatige exploitatie gericht op het telen van granen, nijverheidsgewassen, voedergewassen, aardappelen, peulvruchten, pootgoed, landbouwzaden en/of aanverwante gewassen;

10°  weidebouw: een bedrijfsmatige exploitatie gericht op het exploiteren van blijvend grasland als voedselbron voor dieren welke door het bedrijf voor gebruiks- of winstdoeleinden worden gehouden;

11°  bosbouw: een bedrijfsmatige exploitatie gericht op het aanleggen en exploiteren van bossen, met inbegrip van de bosboomkwekerij;

12°  veeteelt: een bedrijfsmatige exploitatie gericht op het kweken/fokken, vetmesten en/of houden van dieren voor de vlees-, melk- of eierproductie, voor de vacht of voor het bekomen van jongen;

13°  tuinbouw: een bedrijfsmatige exploitatie gericht op groenteteelt, fruitteelt, boomkwekerij andere dan bosboomkwekerij, sierteelt, kweek van tuinbouwzaden, plantgoed en/of aanverwante teelten;

14°  landbouw- en/of tuinbouwoppervlakte: oppervlakte die een bestemming kreeg voor landbouw en/of tuinbouw en als zodanig door een agrarisch bedrijf wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden als teeltgrond, oppervlakte in serres, …;

15°  serre: elke duurzame constructie die bestemd is of gebruikt wordt voor tuinbouw of die dienstig is voor een agrarisch bedrijf dat aan tuinbouw doet; 

16°  teeltgrond: grond waarvan de bodem bestemd is of gebruikt wordt als voedingsbodem voor de producten die erop worden geteeld in het kader van landbouw en/of tuinbouw;

17°  openluchtrecreatief bedrijf: een zelfstandige of een vennootschap met uitsluitend openluchtrecreatieve beroeps- of bedrijfsdoeleinden, d.w.z. beroeps- of bedrijfsdoeleinden gericht op het uitbaten van kampeerterreinen, verblijfparken en andere accommodaties voor vakantie en recreatie in openlucht, infrastructuur voor recreatieve sportbeoefening in openlucht gedurende het jaar, dieren- en botanische tuinen/parken/markten, openluchtmusea en natuur- en wildreservaten;

18°  bedrijfsmatige exploitatie: een exploitatie waarbij met een duurzame organisatie en inzet van arbeid en kapitaal aan het economische productieproces wordt deelgenomen, met de bedoeling de voortgebrachte producten gestadig te verkopen en daarmee bedrijfswinst te realiseren;

19°  decreet: het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen;

20°  deputatie: de deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen (waarvan het adres op het aanslagbiljet wordt vermeld bij de contactgegevens);

21°  gebouwde oppervlakte: oppervlakte van bouwwerken, constructies en/of installaties die door hun aard op duurzame en gebruikelijke wijze ter plaatse blijven staan;

22°  ongebouwde oppervlakte: oppervlakte van het aardoppervlak in openlucht en die niet in aanmerking wordt genomen als gebouwde oppervlakte;

23°  installatie: een technisch samenhangend en vaak min of meer geavanceerd systeem dat een bepaald doel dient, zoals systemen voor ventilatie, verwarming, verkoeling, elektriciteitsvoorziening, telecommunicatie, …;

24°  bouwlaag: een (reeks van) ruimte(n) geheel of gedeeltelijk op, onder of boven de begane grond gelegen en waarvan de bodem zich op een (nagenoeg) zelfde hoogte (niveau) bevindt binnenin een bouwwerk;

25°  bevolkingsbestand: de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister vermeld in de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en in het koninklijk besluit 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister;

26°  eBox: de eBox vermeld in de wet van 27 februari 2019 inzake de elektronische uitwisseling van berichten via de eBox.


Artikel 4


§ 1    De belasting ten laste van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 2, 1° wordt in dit besluit "Algemene Provinciebelasting-Gezinnen" genoemd en afgekort als "APB-Gezinnen".


§ 2    De belasting ten laste van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 2, 2° wordt in dit besluit "Algemene Provinciebelasting-Bedrijven" genoemd en afgekort als "APB-Bedrijven".


HOOFDSTUK II

BEPALINGEN EIGEN AAN DE APB-GEZINNEN


Artikel 5


§ 1    De belasting wordt gevestigd op naam van de referentiepersoon van het gezin.


§ 2    De belasting geldt zowel voor de woning die dient als hoofdverblijfplaats van het gezin als voor een woning die dient als andere verblijfplaats (dan de hoofdverblijfplaats) van het gezin.


§ 3    De toestand op 1 januari van het aanslagjaar is bepalend voor de belastingplicht en de belasting is ondeelbaar verschuldigd voor het gehele jaar.


De hoofdverblijfplaats, de referentiepersoon en de samenstelling van het gezin op 1 januari van het aanslagjaar worden bepaald door de inschrijving in het bevolkingsbestand van de gemeente waar het gezin ingeschreven is.


Het feit dat in de loop van het aanslagjaar de (hoofd)verblijfplaats, de referentiepersoon en/of de samenstelling van het gezin wijzigt, heeft geen invloed op de belastingplicht en geeft geen aanleiding tot enige belastingvermindering.


Artikel 6


§ 1    Elk gezin is de belasting verschuldigd afzonderlijk per woning hoe ook genoemd, die door het gezin wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden en op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen is gelegen.


§ 2    De belasting wordt vastgesteld rekening houdend met de totale gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte van het goed waarop de woning zich bevindt.


§ 3    Alle oppervlakten van het goed waarop de woning zich bevindt, die door het gezin worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden, zijn belastbaar.


Oppervlakte die bestemd is voor of in aanmerking kan komen voor gebruik door het gezin, is een onderdeel van en wordt ook meegerekend tot de gebruikte of tot gebruik voorbehouden oppervlakte. Om belastbaar te zijn, volstaat het dat oppervlakte eventueel (nog) kan worden gebruikt, ook al wordt deze oppervlakte op 1 januari van het aanslagjaar niet effectief gebruikt (bv. braakliggende gronden, woeste gronden, …).


Onder "gebruik" moet elke vorm van gebruik worden verstaan, met inbegrip van het gebruik als tuin, bos, vijver, park, grasstrook, groenzone, sportterrein, weiland, op- en afrit, onderbenutte grond, ... (niet-limitatieve opsomming).


Onroerende goederen die palen aan, behoren tot of gelegen zijn nabij de door het gezin gebruikte of tot gebruik voorbehouden woning en die een bestemming kregen voor een privé-gebruik eigen aan dit gezin en/of hiermee een functionele band hebben, maken sowieso voor de vaststelling van de belasting steeds integrerend deel uit van het goed waarop de woning van dit gezin zich bevindt en worden voor de vaststelling van de belasting uitsluitend gerekend tot de door dit gezin gebruikte of tot gebruik voorbehouden oppervlakte.


§ 4    De gebouwde gedeelten van het goed die gemeenschappelijk door meerdere gezinnen worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden, worden voor de vaststelling van de belasting evenredig verdeeld over het aantal gezinnen dat op het goed een woning gebruikt of tot gebruik voorbehoudt. Voor de ongebouwde gedeelten van het goed die gemeenschappelijk door meerdere gezinnen worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden, wordt het gedeelte dat per gezin in aanmerking te nemen is, vastgesteld pro rato van de voor elk gezin belastbare gebouwde oppervlakte ten opzichte van de totale belastbare gebouwde oppervlakte op het gehele goed.


§ 5    Onroerende goederen die van elkaar zijn gescheiden door een weg, een gracht, een waterloop, één of meerdere andere nabijgelegen percelen, … en die belastbaar zijn in hoofde van hetzelfde gezin, worden beschouwd als één goed waarop een woning van dit gezin zich bevindt. Desgevallend wordt voor de vaststelling van de belasting de som of het geheel van de belastbare oppervlakten in aanmerking genomen.


§ 6    Een woning wordt beschouwd als gelegen in de provincie Oost-Vlaanderen indien de hoofdingang van de woning zich in de provincie Oost-Vlaanderen bevindt.


Artikel 7


§ 1    Een gezin moet uiterlijk de derde vrijdag van de maand juni van het aanslagjaar (dus uiterlijk op 20 juni 2025) aangifte doen voor:

1° een woning met een totale belastbare gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte groter dan 10 000 m² en die dient als hoofdverblijfplaats van het gezin. Desgevallend moet de totale belastbare gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte worden aangegeven;

2° elke woning die niet dient als hoofdverblijfplaats van het gezin, op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen gelegen en door het gezin gebruikt of tot gebruik voorbehouden. Desgevallend moet per woning afzonderlijk het adres (de ligging) en de totale belastbare gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte worden aangegeven.


Aangifte moet uiterlijk op de in het eerste lid vermelde datum langs elektronische weg worden gedaan door gebruik te maken van de applicatie die specifiek daartoe beschikbaar is op de website van het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen.


Een gezin is evenwel vrijgesteld van de in het tweede lid vermelde verplichting, indien dit gezin en in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is om namens dit gezin aangifte te doen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. In dat geval moet op papier aangifte worden gedaan en moet het gezin ten laatste zeven werkdagen vóór de in het eerste lid vermelde datum zelf een formulier aanvragen bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen. Samen met de aanvraag moet een schriftelijke verklaring bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen worden ingediend, waarin uitdrukkelijk bevestigd wordt dat de geïnformatiseerde middelen nodig om aan de in het tweede lid vermelde verplichting te voldoen, niet beschikbaar zijn. Daarna wordt aan het gezin een blanco aangifteformulier ter beschikking gesteld. Een correct ingevuld aangifteformulier moet uiterlijk op de in het eerste lid vermelde datum toekomen bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen.


§ 2    Voor een woning bedoeld in § 1 is een gezin vrijgesteld van de voorgeschreven aangifteplicht, op voorwaarde dat het gezin voor het (de) vorige aanslagja(a)r(en) voor deze woning reeds werd aangeslagen op basis van een tijdige aangifte. In voorkomend geval wordt het gezin belast op basis van de recentste belastbare gegevens waarover het provinciebestuur beschikt. Het aanslagbiljet vermeldt die gegevens.


Een gezin is niettemin verplicht voor een dergelijke woning - waarvan sprake in het eerste lid - aangifte te doen binnen één maand te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de verzendingsdatum vermeld op het aanslagbiljet, indien de belastbare oppervlakte groter is dan de oppervlakte die vermeld staat op dat aanslagbiljet.


§ 3    Van zodra een op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen gelegen woning die niet diende als hoofdverblijfplaats van het gezin, door dit gezin niet meer wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden, of van zodra voor een woning bedoeld in § 1 de belastbare oppervlakte wijzigt, moet het gezin binnen de maand, uit eigen beweging, het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen hiervan schriftelijk in kennis stellen en de nodige bewijzen indienen.


Artikel 8


§ 1    De belasting wordt per woning als volgt vastgesteld:

Voor een totale belastbare gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte

  • tot 10 000 m²: 36,00 EUR;
  • van meer dan 10 000 m² tot 12 500 m²: 86,50 EUR;
  • van meer dan 12 500 m² tot 15 000 m²: 129,50 EUR;
  • van meer dan 15 000 m² tot 17 500 m²: 172,50 EUR;
  • van meer dan 17 500 m² tot 20 000 m²: 215,20 EUR;
  • van meer dan 20 000 m² tot 25 000 m²: 301,80 EUR;
  • van meer dan 25 000 m² tot 30 000 m²: 388,00 EUR;
  • van meer dan 30 000 m²: 517,30 EUR, vermeerderd met 43,20 EUR per schijf van 5 000 m² boven de 30 000 m².


§ 2    De belasting volgend uit de toepassing van § 1 bedraagt maximaal 1 718,20 EUR.


§ 3    Voor de vaststelling van de belasting wordt een gedeelte van een schijf van 5 000 m² (boven de 30 000 m²) als een eenheid beschouwd. 


De vermindering van de belastbare oppervlakte in de loop van het aanslagjaar geeft geen aanleiding tot enige belastingvermindering.


Artikel 9


§ 1    Voor een woning die een gezin gebruikt of tot gebruik voorbehoudt, kan ontheffing van de belasting worden aangevraagd, indien het gezin het bewijs levert dat de referentiepersoon van het gezin op 1 januari van het aanslagjaar geniet van:

1° hetzij het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming inzake geneeskundige verzorging op basis van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;

2° hetzij het recht op maatschappelijke integratie op basis van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.


§ 2    Elke ontheffingsaanvraag op grond van § 1 moet op straffe van verval binnen drie maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de verzendingsdatum vermeld op het aanslagbiljet APB-Gezinnen of binnen twaalf maanden te rekenen vanaf 1 januari van het aanslagjaar, toekomen bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen. Op het moment dat de ontheffingsaanvraag wordt ingediend, moet bij deze aanvraag een attest vanwege het ziekenfonds of een attest vanwege het ocmw worden gevoegd. Dit attest moet bewijzen dat het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming inzake geneeskundige verzorging, respectievelijk het recht op maatschappelijke integratie gold op 1 januari van het aanslagjaar. Een ontheffingsaanvraag mag gebeuren door (een kopie van) het ontvangen aanslagbiljet samen met een dergelijk attest terug in te dienen bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen.


Artikel 10


§ 1    Ingeval de belasting ambtshalve wordt ingekohierd omdat er geen, geen juiste of geen volledige aangifte tijdig werd gedaan, wordt de belasting vermeerderd met volgende belastingverhogingen:

  • eerste overtreding: 20% verhoging van de ambtshalve ingekohierde belasting;
  • vanaf de tweede overtreding: 50% verhoging van de ambtshalve ingekohierde belasting.


§ 2    Bij de bepaling van het toe te passen percent van de belastingverhogingen worden de vorige overtredingen inzake aangifte in de APB-Gezinnen in aanmerking genomen die werden vastgesteld voor de laatste vier aanslagjaren die het aanslagjaar voorafgaan waarvoor de nieuwe overtreding werd vastgesteld.


§ 3    De belastingverhogingen bedragen in toepassing van § 1 minimaal 21,30 EUR.


HOOFDSTUK III

BEPALINGEN EIGEN AAN DE APB-BEDRIJVEN


Artikel 11


§ 1    Elke belastingplichtige is de belasting verschuldigd afzonderlijk per vestiging hoe ook genoemd, die door hem/haar wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden en op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen is gelegen.


§ 2    De belasting wordt vastgesteld rekening houdend met de totale gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte van het goed waarop de vestiging zich bevindt.


§ 3    Alle oppervlakten van het goed waarop de vestiging zich bevindt, die door de belastingplichtige worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden, zijn belastbaar.


Oppervlakte die bestemd is voor of in aanmerking kan komen voor gebruik door de belastingplichtige, is een onderdeel van en wordt ook meegerekend tot de gebruikte of tot gebruik voorbehouden oppervlakte. Om belastbaar te zijn, volstaat het dat oppervlakte eventueel (nog) kan worden gebruikt, ook al wordt deze oppervlakte op 1 januari van het aanslagjaar niet effectief gebruikt (bv. braakliggende of woeste gronden, improductieve oppervlakte, oppervlakte zonder economisch rendabel gebruik, …).


Onder "gebruik" moet elke vorm van gebruik worden verstaan, met inbegrip van het gebruik als (toegangs)weg, parking, plantsoen, grasstrook, groenzone, vijver, sportterrein, laad-, los- of stortplaats, opslag- of overslagruimte, bufferzone, weiland, onderbenutte grond, ... (niet-limitatieve opsomming).


Onroerende goederen die palen aan, behoren tot of gelegen zijn nabij de door de belastingplichtige gebruikte of tot gebruik voorbehouden vestiging en die een bestemming kregen voor een beroeps- of bedrijfsgebruik eigen aan deze belastingplichtige en/of hiermee een functionele band hebben, maken sowieso voor de vaststelling van de belasting steeds integrerend deel uit van het goed waarop de vestiging van deze belastingplichtige zich bevindt en worden voor de vaststelling van de belasting uitsluitend gerekend tot de door deze belastingplichtige gebruikte of tot gebruik voorbehouden oppervlakte.


§ 4    De gebouwde gedeelten van het goed die gemeenschappelijk door meerdere belastingplichtigen worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden, worden voor de vaststelling van de belasting evenredig verdeeld over het aantal belastingplichtigen dat op het goed een vestiging gebruikt of tot gebruik voorbehoudt. Voor de ongebouwde gedeelten van het goed die gemeenschappelijk door meerdere belastingplichtigen worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden, wordt het gedeelte dat per belastingplichtige in aanmerking te nemen is, vastgesteld pro rato van de voor elke belastingplichtige belastbare gebouwde oppervlakte ten opzichte van de totale belastbare gebouwde oppervlakte op het gehele goed.


§ 5    Onroerende goederen die van elkaar zijn gescheiden door een weg, een gracht, een waterloop, één of meerdere andere nabijgelegen percelen, … en die belastbaar zijn in hoofde van dezelfde belastingplichtige, worden beschouwd als één goed waarop een vestiging van deze belastingplichtige zich bevindt. Desgevallend wordt voor de vaststelling van de belasting de som of het geheel van de belastbare oppervlakten in aanmerking genomen.


Artikel 12


Elke zelfstandige en elke vennootschap die:

  • op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen één of meerdere nieuwe/bijkomende vestigingen zal gebruiken of tot gebruik voorbehouden en/of die één of meerdere vestigingen stopzet;
  • zijn/haar naam, rechtsvorm, briefwisselings- en/of vestigingsadres(sen) op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen wijzigt of die voor een bepaalde vestiging een wijziging van de belastbare oppervlakte kent,

moet binnen de maand, uit eigen beweging, het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen hiervan schriftelijk in kennis stellen.


Indien één of meerdere vestigingen worden stopgezet en/of indien de belastbare oppervlakte wijzigt, is het vereist dat de nodige bewijzen hieromtrent spontaan bij de kennisgeving worden gevoegd.


Artikel 13


§ 1    Een belastingplichtige moet uiterlijk de derde vrijdag van de maand maart van het aanslagjaar (dus uiterlijk op 21 maart 2025) per vestiging afzonderlijk aangifte doen op een blanco aangifteformulier dat het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen ter beschikking stelt.


Een correct ingevuld aangifteformulier moet uiterlijk op de in het eerste lid vermelde datum toekomen bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen.


§ 2    Een belastingplichtige is voor een vestiging vrijgesteld van de in § 1 vermelde verplichting, op voorwaarde dat hem/haar voor deze vestiging een aangifte met vooraf ingevulde gegevens ter beschikking werd gesteld door het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen. Deze vooraf ingevulde gegevens hebben onder meer betrekking op het belastbaar feit en/of de belastbare grondslag.


Indien de in het eerste lid bedoelde aangifte geen onjuiste of onvolledige gegevens bevat en alle gegevens stroken met de belastbare toestand op 1 januari van het aanslagjaar, hoeft de belastingplichtige niets met deze aangifte te doen.


Indien de in het eerste lid bedoelde aangifte echter wel onjuiste en/of onvolledige gegevens bevat of indien niet alle gegevens overeenstemmen met de belastbare toestand op 1 januari van het aanslagjaar, moet de belastingplichtige uiterlijk de derde vrijdag van de maand maart van het aanslagjaar (dus uiterlijk op 21 maart 2025) alle verbeterde en/of vervolledigde gegevens aangeven overeenkomstig § 5. Het is de belastingplichtige die dient te bewijzen dat hij/zij de verbeterde en/of vervolledigde gegevens tijdig aangaf.


§ 3    Een in § 2, eerste lid, bedoelde aangifte, waarvoor zo nodig uiterlijk op de in § 2, laatste lid, vermelde datum verbeterde en/of vervolledigde gegevens worden aangegeven, wordt gelijkgesteld met een tijdige aangifte.


Indien de belastingplichtige de in § 2, laatste lid, vermelde verplichting niet tijdig naleeft en/of onjuiste of onvolledige gegevens aangeeft, wordt de in § 2, eerste lid, bedoelde aangifte gelijkgesteld met een aangifte die niet tijdig werd gedaan en/of met een onjuiste of onvolledige aangifte en zijn de bepalingen van artikel 18 van toepassing.


§ 4    Voor elke vestiging waarvoor een belastingplichtige geen blanco aangifteformulier, noch een aangifte met vooraf ingevulde gegevens heeft ontvangen vanwege het provinciebestuur, moet de belastingplichtige ten laatste zeven werkdagen vóór de in §1, eerste lid, en § 2, laatste lid, vermelde datum zelf een dergelijk document aanvragen bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen.


§ 5    Een belastingplichtige moet de verbeterde en/of vervolledigde gegevens waarvan sprake in § 2, laatste lid, langs elektronische weg aangeven door gebruik te maken van de applicatie die specifiek daartoe beschikbaar is op de website van het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen.


Een belastingplichtige is evenwel vrijgesteld van de in het eerste lid vermelde verplichting, indien deze belastingplichtige en in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is om namens deze belastingplichtige aangifte te doen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. In dat geval moeten de verbeterde en/of vervolledigde gegevens in de vakken op de in § 2, eerste lid, bedoelde aangifte duidelijk leesbaar worden vermeld. De in § 2, eerste lid, bedoelde aangifte met de vermelding van de verbeterde en/of vervolledigde gegevens moet uiterlijk op de in § 2, laatste lid, vermelde datum toekomen bij het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen - dienst Belastingen. Bij de in § 2, eerste lid, bedoelde aangifte dient een schriftelijke verklaring te worden gevoegd, waarin uitdrukkelijk bevestigd wordt dat de geïnformatiseerde middelen nodig om aan de in het eerste lid vermelde verplichting te voldoen, niet beschikbaar zijn.


Artikel 14


§ 1    De belasting wordt per vestiging als volgt vastgesteld:


A.    voor alle belastingplichtigen (uitgezonderd de agrarische bedrijven) met een totale belastbare gebouwde en/of ongebouwde oppervlakte

a)    tot 0,5 ha:

0,043 EUR/m² gebouwde oppervlakte,

0,019 EUR/m² ongebouwde oppervlakte,

met een minimum van 144,10 EUR

b)    van meer dan 0,5 ha tot 1 ha:

0,174 EUR/m² gebouwde oppervlakte,

0,085 EUR/m² ongebouwde oppervlakte,

c)    van meer dan 1 ha tot 10 ha:

0,341 EUR/m² gebouwde oppervlakte,

0,174 EUR/m² ongebouwde oppervlakte,

d)    van meer dan 10 ha:

0,514 EUR/m² gebouwde oppervlakte,

0,259 EUR/m² ongebouwde oppervlakte.


Voor openluchtrecreatieve bedrijven wordt - naast de gewone taxatie voor de gebouwde oppervlakte - de ongebouwde oppervlakte belast tegen 0,019 EUR/m², met dien verstande dat steeds de minimumbelasting van 144,10 EUR verschuldigd is.


Belastingplichtigen die door hun aard en voor de uitvoering van hun bedrijvigheid ook effectief teeltgronden en/of serres voor landbouw en/of tuinbouw gebruiken, worden - naast de gewone taxatie voor de andere belastbare gebouwde en/of ongebouwde oppervlakten - voor bedoeld areaal belast tegen het tarief voor agrarische bedrijven.


B.    voor agrarische bedrijven:

a)    forfaitair: 144,10 EUR tot 20 ha landbouwoppervlakte en 5 ha tuinbouwoppervlakte in openlucht en 3 000 m² tuinbouwoppervlakte in serres;

b)    meer dan 20 ha landbouwoppervlakte en/of 5 ha tuinbouwoppervlakte in openlucht en/of 3 000 m² tuinbouwoppervlakte in serres: 144,10 EUR, vermeerderd met:

  • 12,90 EUR per bijkomende ha of gedeelte van ha boven de 20 ha landbouwoppervlakte;
  • 38,60 EUR per bijkomende ha of gedeelte van ha boven de 5 ha tuinbouwoppervlakte in openlucht;
  • 0,077 EUR per bijkomende m² of gedeelte van m² boven de 3 000 m² tuinbouwoppervlakte in serres.


§ 2    In afwijking van § 1 wordt voor de belastingplichtigen die op 1 januari van het aanslagjaar een rust- of overlevingspensioen ontvangen, de belasting per vestiging vastgesteld op 37,90 EUR.


§ 3    De belasting volgend uit de toepassing van § 1 bedraagt maximaal 1 192 519,30 EUR.


§ 4    Voor landbouwoppervlakte en tuinbouwoppervlakte in openlucht wordt een fractie van één hectare als een eenheid beschouwd.


§ 5    Belastingplichtigen die door hun aard en voor de uitvoering van hun bedrijvigheid ook effectief gebouwde en/of ongebouwde oppervlakten voor openluchtrecreatieve beroeps- of bedrijfsdoeleinden gebruiken, worden - naast de in § 1 bedoelde taxatie voor de overige niet als openluchtrecreatief bedrijf belastbare oppervlakten - voor bedoeld areaal belast tegen het tarief voor openluchtrecreatieve bedrijven.


Artikel 15


§ 1    Elkeen die de hoedanigheid heeft van zelfstandige of vennootschap op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen, heeft er minstens één belastbare vestiging - zoals bedoeld in artikel 3 - en behoort als zodanig tot de belastingplichtigen.


§ 2    Een zelfstandige of een vennootschap van wie de beroeps- of bedrijfsdoeleinden uitsluitend een ambulant karakter hebben, heeft een belastbare vestiging op het adres van zijn/haar in de provincie Oost-Vlaanderen gelegen verblijfplaats (waar in het kader van de beroeps- of bedrijfsdoeleinden de opslag van goederen of materiaal, de voorbereiding, de planning, de organisatie, de administratieve ondersteuning of het beheer in de ruimste zin gebeurt of kan plaatsvinden) of maatschappelijke zetel.


Artikel 16


§ 1    Natuurlijke personen die in de Kruispuntbank van Ondernemingen staan ingeschreven met de hoedanigheid 'onderworpen aan btw' en/of de hoedanigheid ‘inschrijvingsplichtige onderneming’ worden meegerekend tot de zelfstandigen bedoeld in artikel 3.


Zowel rechtspersonen die vallen onder het toepassingsgebied van de vennootschapsbelasting als rechtspersonen die een winstoogmerk hebben, maar niet onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting, worden meegerekend tot de vennootschappen bedoeld in artikel 3.


§ 2    Vestigingseenheden waarvoor een bedrijf een inschrijving heeft in de Kruispuntbank van Ondernemingen, worden meegerekend tot de vestigingen bedoeld in artikel 3.


§ 3    Bedrijven die sinds ten hoogste twaalf maanden voor het eerst in de Kruispuntbank van Ondernemingen zijn ingeschreven, zijn vrijgesteld van de belasting. Deze termijn van twaalf maanden vangt aan op de eerste dag volgend op die eerste inschrijving.


Wanneer de oprichting van een bedrijf kadert in de voortzetting onder een gewijzigde ondernemingsvorm van een ander bedrijf of voortvloeit uit een inbreng door, een (verrichting gelijkgesteld met een) fusie met of een (verrichting gelijkgesteld met een) splitsing van een ander bedrijf, vangt - in afwijking van het eerste lid - de termijn van twaalf maanden aan op de eerste dag volgend op de eerste inschrijving door dat ander bedrijf.


Artikel 17


§ 1    De toestand op 1 januari van het aanslagjaar is bepalend voor de belastingplicht en de belasting is ondeelbaar verschuldigd voor het gehele jaar.


Het feit dat in de loop van het aanslagjaar een natuurlijke persoon zijn/haar hoedanigheid van zelfstandige beëindigt, een vennootschap ophoudt te bestaan, de werkzaamheden met een geringe frequentie worden uitgevoerd, de belastbare oppervlakte vermindert en/of een belastbare vestiging wordt stopgezet, heeft geen invloed op de belastingplicht en geeft geen aanleiding tot enige belastingvermindering.


§ 2    Indien bewezen wordt dat een natuurlijke persoon zijn/haar hoedanigheid van zelfstandige uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar volledig en definitief beëindigde of indien bewezen wordt dat een vennootschap uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar volledig en definitief ophield te bestaan, gaat de hoedanigheid van belastingplichtige verloren. Bij een tijdelijke onderbreking van de werkzaamheden of bij een inactiviteit of zolang de vereffening van een vennootschap niet is afgesloten, blijft de hoedanigheid van belastingplichtige bestaan.


Artikel 18


§ 1    Ingeval de belasting ambtshalve wordt ingekohierd omdat er geen, geen juiste of geen volledige aangifte tijdig werd gedaan, wordt de belasting vermeerderd met volgende belastingverhogingen:

  • eerste overtreding: 20% verhoging van de ambtshalve ingekohierde belasting;
  • vanaf de tweede overtreding: 50% verhoging van de ambtshalve ingekohierde belasting.


§ 2    Bij de bepaling van het toe te passen percent van de belastingverhogingen worden de vorige overtredingen inzake aangifte in de APB-Bedrijven in aanmerking genomen die werden vastgesteld voor de laatste vier aanslagjaren die het aanslagjaar voorafgaan waarvoor de nieuwe overtreding werd vastgesteld.


§ 3    De belastingverhogingen bedragen in toepassing van § 1 minimaal 21,30 EUR.


HOOFDSTUK IV

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN


Artikel 19


§ 1    De grootte van een oppervlakte wordt voor elke gebouwde en ongebouwde oppervlakte afzonderlijk vastgesteld door meting van de verticale projectie op een horizontaal vlak. Een fractie van één m² wordt als een eenheid beschouwd.


§ 2    Indien een belastingplichtige in een bouwwerk op meerdere bouwlagen oppervlakte gebruikt of tot gebruik voorbehoudt, moet die gebouwde oppervlakte op alle bouwlagen worden samengeteld voor de vaststelling van zijn/haar belastbare gebouwde oppervlakte in dat bouwwerk. Belastbare oppervlakte die zich tussen twee bouwlagen bevindt, wordt geacht te behoren tot de bovenste van die twee bouwlagen.


§ 3    De oppervlakte van iedere installatie (i) die zich op duurzame wijze in, op, aan of naast een door de belastingplichtige gebruikt of tot gebruik voorbehouden bouwwerk (waarvan de oppervlakte op zich reeds in aanmerking wordt genomen als gebouwde oppervlakte) bevindt én (ii) waarvan het gebruik bijkomstig is aan en zich ten dienste strekt van het oppervlaktegebruik binnen dit bouwwerk, wordt voor de belastbare woning of vestiging van deze belastingplichtige niet nog eens afzonderlijk als gebouwde oppervlakte in aanmerking genomen.


§ 4    Indien op hetzelfde goed zowel de woning van een gezin als de vestiging van een zelfstandige of een vennootschap is gelegen, worden de gebouwde en/of ongebouwde gedeelten van het goed waarvan kan worden aangetoond en ondubbelzinnig vaststaat dat ze door hun aard uitsluitend een functie inzake beroeps- of bedrijfsgebruik vervullen voor de zelfstandige of de vennootschap, voor de vaststelling van de belasting niet gerekend tot de belastbare oppervlakte die in aanmerking te nemen is voor het gezin. 


§ 5    Indien op hetzelfde goed zowel de woning van een gezin als de vestiging van een zelfstandige of een vennootschap is gelegen, worden de gebouwde en/of ongebouwde gedeelten van het goed waarvan kan worden aangetoond en ondubbelzinnig vaststaat dat ze door hun aard uitsluitend een functie inzake privé-gebruik vervullen voor het gezin, voor de vaststelling van de belasting niet gerekend tot de belastbare oppervlakte die in aanmerking te nemen is voor de zelfstandige of de vennootschap.


§ 6    Indien op hetzelfde goed zowel de woning van een gezin als de vestiging van een zelfstandige of een vennootschap is gelegen, worden de gebouwde gedeelten van het goed waarvan kan worden aangetoond en ondubbelzinnig vaststaat dat ze door hun aard zowel een functie inzake privé-gebruik vervullen voor het gezin als een functie inzake beroeps- of bedrijfsgebruik vervullen voor de zelfstandige of de vennootschap, voor de vaststelling van de belasting evenredig verdeeld over de belastbare gebouwde oppervlakte die in aanmerking te nemen is voor het gezin, respectievelijk voor de zelfstandige of de vennootschap. Voor de ongebouwde gedeelten van het goed waarvan kan worden aangetoond en ondubbelzinnig vaststaat dat ze door hun aard zowel een functie inzake privé-gebruik vervullen voor het gezin als een functie inzake beroeps- of bedrijfsgebruik vervullen voor de zelfstandige of de vennootschap, wordt desgevallend het gedeelte dat enerzijds voor het gezin en anderzijds voor de zelfstandige of de vennootschap in aanmerking te nemen is, vastgesteld pro rato van de voor het gezin, respectievelijk voor de zelfstandige of de vennootschap belastbare gebouwde oppervlakte ten opzichte van de totale belastbare gebouwde oppervlakte op het gehele goed.


§ 7    Indien op een goed oppervlakte wordt benut of kan worden aangewend door één of meerdere personen, verenigingen, inrichtingen, instellingen of andere lichamen (met of zonder rechtspersoonlijkheid) en er op grond van ruimtelijke en/of economische feiten of ontwikkelingen blijkt dat diezelfde oppervlakte door haar aard tot (toekomstig) gebruik van een aldaar verblijvend gezin of aldaar gevestigd bedrijf voorbehouden is of blijft, wordt die oppervlakte integraal en uitsluitend gerekend tot de belastbare oppervlakte van dat bewuste gezin, respectievelijk dat bewuste bedrijf.


Artikel 20


§ 1    Een bezwaar moet schriftelijk bij de deputatie worden ingediend, ondertekend en gemotiveerd zijn. De termijn om op straffe van verval een bezwaarschrift in te dienen, bedraagt drie maanden vanaf de datum waarop de belastingplichtige het aanslagbiljet heeft ontvangen of vanaf de kennisgeving van de aanslag. Het aanslagbiljet wordt geacht ontvangen te zijn op de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending van het aanslagbiljet. Als het aanslagbiljet evenwel via de eBox wordt aangeboden, wordt het aanslagbiljet geacht ontvangen te zijn op het tijdstip waarop het aanslagbiljet voor de belastingplichtige in de eBox toegankelijk wordt.


§ 2    Als de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger het vraagt in het bezwaarschrift, wordt de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger uitgenodigd op een hoorzitting.


Artikel 21


§ 1    De belasting wordt gevestigd bij wijze van kohieren. Een aanslag moet worden betaald binnen twee maanden na de verzending van het aanslagbiljet.


In afwijking van het eerste lid moet ingeval een terechte ontheffingsaanvraag wordt ingediend conform artikel 9, de aanslag die het voorwerp uitmaakt van die ontheffingsaanvraag, niet worden betaald.


§ 2    Betalingen inzake de APB-Gezinnen en de APB-Bedrijven moeten gebeuren door storting of overschrijving op de respectieve bankrekeningen die de Provincie Oost-Vlaanderen daarvoor heeft voorzien.


Wanneer in het kader van de invordering van een aanslag er ook kosten ten laste zijn van de belastingschuldige, worden de ontvangen betalingen eerst op die kosten aangerekend.


Bij elke betaling moet als mededeling steeds en uitsluitend de voorgedrukte gestructureerde mededeling worden gebruikt (en dus geen vrije mededeling), aangezien enkel op die manier een betaling automatisch kan worden verwerkt. De gestructureerde mededeling staat vermeld op het door het provinciebestuur ter beschikking gestelde stortings- of overschrijvingsformulier (structuur van de mededeling: uitsluitend +++drie cijfers/vier cijfers/vijf cijfers+++, zonder toevoeging in de mededelingszone van één of meerdere andere tekens, letters, symbolen, woorden, …).


§ 3    In afwijking van § 2, eerste lid, wordt een aanslag waarvoor een gerechtsdeurwaarder optreedt in het kader van de gedwongen invordering, betaald in handen van die gerechtsdeurwaarder.


§ 4    Inlichtingen omtrent de belasting kunnen worden bekomen bij de dienst Belastingen. Het adres van de dienst Belastingen staat op de website van het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen en op de documenten over de belasting vermeld.


De documenten over de belasting (blanco aangifteformulieren, aangiften met vooraf ingevulde gegevens, alsook invorderingsdocumenten zoals aanslagbiljetten, aanmaningen tot betaling, …) worden door de dienst Belastingen opgesteld.


Het rijksregisternummer staat garant voor een unieke identificatie van de natuurlijke persoon op wiens naam de aanslag inzake de APB-Gezinnen wordt gevestigd. Dit rijksregisternummer staat vermeld op de documenten over deze belasting.


Het ondernemingsnummer staat garant voor een unieke identificatie van de natuurlijke persoon of rechtspersoon op wiens naam de aanslag inzake de APB-Bedrijven wordt gevestigd. Dit ondernemingsnummer staat vermeld op de documenten over deze belasting.


§ 5    Op (een bijlage bij) de blanco aangifteformulieren/aangiften met vooraf ingevulde gegevens en op de website van het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen worden eventueel richtlijnen geformuleerd omtrent de wijze waarop aangifte moet worden gedaan en de documenten en verantwoordingsstukken die zo nodig moeten worden toegezonden.


Om langs elektronische weg aangifte te doen, moet gebruik worden gemaakt van de applicatie die specifiek daartoe beschikbaar is op de website van het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen. Het elektronisch invullen en overzenden van gegevens (en eventuele documenten en verantwoordingsstukken) moet gebeuren overeenkomstig de daar voorkomende aanduidingen. Een aangifte die langs elektronische weg wordt gedaan, heeft dezelfde waarde als een aangifte die op papier wordt gedaan.


Het behoort aan de belastingplichtige om te bewijzen dat tijdig aangifte werd gedaan.


De aangegeven gegevens, alsook de eventueel toegezonden documenten en verantwoordingsstukken, worden door het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen op papier, fotografisch, optisch, elektronisch of volgens een andere informatica- of telegeleidingstechniek geregistreerd, verwerkt, bewaard of weergegeven en hebben bewijskracht voor de toepassing van de belasting. De weergave gebeurt op papier of op elke andere leesbare drager.


Aangifte kan eveneens worden gedaan door een persoon die daartoe gemachtigd is door de belastingplichtige.


Als een belastingplichtige een aanvraag indiende om een aangifte met vooraf ingevulde gegevens uitsluitend elektronisch te willen ontvangen, wordt voor deze belastingplichtige elke aangifte met vooraf ingevulde gegevens uitsluitend via zijn/haar eBox aangeboden. Deze aanvraag moet (per post of e-mail) bij de dienst Belastingen gebeuren.


Het behoort aan de belastingplichtige om te bewijzen dat een ontheffingsaanvraag (bedoeld in artikel 9) en een kennisgeving (bedoeld in artikel 7, § 3 en artikel 12) tijdig (per post of e-mail) gebeurde.


§ 6    Invorderingsdocumenten worden door het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen in gesloten omslag toegezonden.


Als het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen voor een bepaalde belasting en voor een bepaald documenttype de eBox gebruikt om langs elektronische weg een invorderingsdocument ter beschikking te stellen en als de natuurlijke persoon of rechtspersoon op wiens naam de aanslag wordt gevestigd, zijn/haar eBox activeerde, wordt dit invorderingsdocument echter uitsluitend via de eBox aangeboden. Het activeren van de eBox geldt als een uitdrukkelijke instemming met een dergelijke elektronische aanbieding.


Invorderingsdocumenten worden op geen enkele andere wijze elektronisch aangeboden dan via de eBox.


De elektronische aanbieding, vermeld in het tweede lid, geldt als rechtsgeldige kennisgeving van dit invorderingsdocument en brengt dezelfde rechtsgevolgen tot stand als de verzending ervan in gesloten omslag. Wie de eBox activeert, wordt geacht de eBox ook te raadplegen.


Van zodra de eBox niet meer geactiveerd is, wordt het invorderingsdocument in kwestie door het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen toegezonden overeenkomstig het eerste lid.


§ 7    De in dit besluit vermelde termijnen die in maanden worden uitgedrukt, worden berekend van de zoveelste tot de dag vóór de zoveelste.


Artikel 22


Overtredingen van de bepalingen in artikel 6 van het decreet en overtredingen van de op de provinciebelastingen toepasbare bepalingen in titel VII, hoofdstuk 3 van het wetboek van de inkomstenbelastingen (zie artikel 11 van het decreet), zijn vatbaar voor een administratieve geldboete van 142,10 EUR (bij een eerste overtreding) en 284,40 EUR (vanaf de tweede overtreding).


Vorige overtredingen worden daarbij niet in aanmerking genomen wanneer de laatste vier aanslagjaren geen enkele overtreding van dezelfde aard werd bestraft.


HOOFDSTUK V

SLOTBEPALING


Artikel 23


Dit besluit treedt in werking de dag na de bekendmaking ervan.